ECLI:NL:OGEAA:2017:720
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake vergunning tot tijdelijk verblijf voor inwonende huisknecht
In deze zaak gaat het om de niet-ontvankelijkheid van het beroep van twee appellanten tegen de afwijzing van een verzoek om een vergunning tot tijdelijk verblijf. Appellant sub 1 had verzocht om een vergunning om als inwonende huisknecht bij appellant sub 2 te werken, maar dit verzoek werd op 8 augustus 2008 door de minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Integratie afgewezen. De appellanten maakten bezwaar, maar dit werd op 1 juni 2009 niet-ontvankelijk verklaard. Hierop hebben zij op 17 juni 2009 beroep ingesteld bij het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba.
De zaak werd behandeld op zittingen in 2009 en 2017, waarbij de appellanten steeds door verschillende advocaten werden vertegenwoordigd. Tijdens de zitting in 2017 werd de vraag opgeworpen of de appellanten nog belang hadden bij het beroep, gezien de tijd die verstreken was sinds de afwijzing van het verzoek. Appellant sub 1 stelde dat de rechtmatigheid van zijn verblijf van belang was voor een eventuele toekomstige aanvraag om een vergunning tot verblijf, maar het gerecht oordeelde dat hij dit niet voldoende had onderbouwd. Ook appellant sub 2 kon geen relevant belang aantonen.
Uiteindelijk concludeerde het gerecht dat het belang aan het beroep van appellanten was komen te ontvallen, waardoor het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De uitspraak werd gedaan door rechter W.C.E. Winfield op 18 september 2017, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof, dat binnen zes weken na de dag van de uitspraak kan worden ingesteld.