ECLI:NL:OGEAA:2017:606

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
21 augustus 2017
Publicatiedatum
22 augustus 2017
Zaaknummer
KG 1523 van 2017 / AUA 201701668
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek tot reisverbod voor een minderjarige in kort geding

In deze zaak, die op 21 augustus 2017 werd behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft de eiser, vertegenwoordigd door mr. J.M.R.F. Scheper, een kort geding aangespannen tegen de gedaagde, vertegenwoordigd door mr. J.A.R. Bryson. De eiser vorderde een verbod voor de gedaagde om met de minderjarige, geboren op [geboortedatum] 2012, naar het buitenland te reizen of te verhuizen, en vroeg tevens om een voorlopige omgangsregeling. De minderjarige is erkend door de eiser, maar de gedaagde oefent op grond van het Burgerlijk Wetboek van Aruba alleen het gezag over de minderjarige uit.

De eiser stelde dat hij vreest dat de gedaagde met de minderjarige naar het buitenland zal vertrekken, omdat de gedaagde meerdere keren heeft gedreigd en een nieuw paspoort voor de minderjarige heeft aangevraagd. De gedaagde daarentegen voerde aan dat er geen spoedeisend belang is, aangezien de bodemprocedure over gezag en omgang al is gepland voor 5 september 2017. De gedaagde benadrukte dat zij al meer dan zes jaar op Aruba woont en geen plannen heeft om te verhuizen, en dat de minderjarige momenteel een stabilisatietraject ondergaat ter voorbereiding op een traumabehandeling.

Het gerecht oordeelde dat de eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de gedaagde daadwerkelijk voornemens is om met de minderjarige naar het buitenland te verhuizen. De enkele aanvraag van een nieuw paspoort was niet voldoende bewijs voor een spoedeisend belang. Het gerecht wees de vorderingen van de eiser af en compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis werd uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Vonnis in kort geding van 21 augustus 2017
Behorend bij KG 1523 van 2017 / AUA 201701668
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[Eiser],
te Aruba,
hierna ook te noemen: [Eiser],
gemachtigde: de advocaat mr. J.M.R.F. Scheper,
tegen:
[Gedaagde],
te Aruba,
hierna ook te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: de advocaat mr. J.A.R. Bryson,
DE PROCEDURE
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, ingediend op 14 juli 2017;
- de aantekeningen van de griffier ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 7 augustus 2017.
Aan partijen is meegedeeld dat vandaag vonnis zou worden gewezen.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Uit deze relatie is geboren het minderjarig kind: [naam minderjarige] (hierna te noemen: de minderjarige) geboren op [geboortedatum] 2012 in Aruba.
2.2
De minderjarige is erkend door [Eiser].
2.3 [
gedaagde] oefent op grond van artikel 1:253b van het Burgerlijk Wetboek van Aruba (BWA) van rechtswege alleen het gezag over de minderjarige.
2.4 [
Eiser] heeft sinds 27 april 2017 geen contact meer met de minderjarige gehad.
2.5
Tussen partijen is een bodemprocedure aanhangig betreffende gezag en omgang.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1 [
Eiser] vordert – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad – [gedaagde] te verbieden met de minderjarige naar het buitenland af te reizen en/of te verhuizen, alsmede een voorlopige omgangsregeling te bepalen tussen [Eiser] en de minderjarige, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2 [
gedaagde] voert hiertegen verweer, met vordering tot veroordeling van [Eiser] in de proceskosten.

4.DE BEOORDELING

4.1 [
Eiser] heeft, wat het spoedeisend belang bij zijn vorderingen betreft, aangevoerd dat hij vreest dat [gedaagde] met de minderjarige metterwoon naar het buitenland zal vertrekken, nu [gedaagde] daarmee meerdere keren heeft gedreigd en [gedaagde] een nieuw paspoort voor de minderjarige heeft aangevraagd. [Eiser] voert verder aan dat hij de minderjarige op 27 april 2017 laatst heeft gezien, aangezien de omgang door [gedaagde] wordt geblokkeerd. Hierdoor vreest [Eiser] dat het contact tussen hem en de minderjarige zal verwateren.
4.2 [
gedaagde] heeft als verweer aangevoerd dat [Eiser] geen spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen omdat de behandeling van de bodemzaak al is bepaald op 5 september 2017. Tevens heeft zij aangevoerd dat zij geen enkel voornemen heeft om met de minderjarige te gaan verhuizen naar haar land van herkomst, Colombia, nu zij meer dan 6 jaar op Aruba woont, zij geen familie in Colombia meer heeft en het schoolgeld van de minderjarige voor het komend schooljaar al reeds heeft betaald. Voorts is de minderjarige nog steeds bezig met een stabilisatietraject bij de Polikliniek Kinder- en Jeugdpsychiatrie ter voorbereiding op een traumabehandeling. Die behandeling is noodzakelijk in verband met het bij haar gerezen vermoeden dat de minderjarige mogelijk door [Eiser] seksueel is misbruikt. Dit is ook de reden dat zij een einde heeft gemaakt aan de tot voor kort bestaan hebbende omgangsregeling. Pas als omtrent de juistheid van dit vermoeden nadere duidelijk is verkregen, kan hervatting van de omgang met de minderjarige weer verantwoord zijn, aldus [Eiser].
4.3
Het gerecht is van oordeel dat [Eiser] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [gedaagde] daadwerkelijk voornemens is om zich met de minderjarige buiten Aruba te vestigen. De enkele omstandigheid dat [gedaagde] ten behoeve van de minderjarige een nieuw paspoort heeft aangevraagd, is daarvoor een onvoldoende objectief aanknopingspunt. In aanmerking genomen voorts dat de behandeling van de bodemzaak met betrekking tot het gezag en de omgang 5 september 2017 is bepaald, valt niet in te zien dat reeds thans ter zake van de omgang een spoedeisende voorziening geboden is. Daarbij is in aanmerking genomen dat het gerecht in het kader van de behandeling van de bodemzaak zo nodig eveneens een voorlopige omgangsregeling kan bepalen. Nu ook overigens niet is gebleken van feiten en omstandigheden die meebrengen dat van [Eiser] niet kan worden gevergd dat hij een beslissing in de bodemprocedure afwacht, zullen zijn vorderingen, wegens het ontbreken van een voldoende spoedeisend belang worden afgewezen.
4.4
Gelet op de aard dit geding, zullen de proceskosten worden gecompenseerd en wel zo dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
wijst het gevorderde af;
compenseert de proceskosten en wel zo dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.C.E. Winfield rechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 21 augustus 2017 in aanwezigheid van de griffier.