ECLI:NL:OGEAA:2017:457

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
14 juni 2017
Publicatiedatum
21 juni 2017
Zaaknummer
A.R. 998 van 2016
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer in het kader van een aanbesteding

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba werd behandeld, heeft eiser, [Eiser], een vordering ingesteld tegen gedaagden, [GEDAAGDE 1] en [GEDAAGDE 2], naar aanleiding van publicaties in het tijdschrift Solo di Pueblo. Deze publicaties betroffen een openbare aanbesteding van een ziektekostenverzekering voor Arubaanse studenten in Nederland, die was gegund aan het bedrijf Insure-to-Study. Gedaagden hebben in hun artikelen gesuggereerd dat er sprake was van belangenverstrengeling tussen de Minister van Onderwijs en [Eiser], die de echtgenoot van de Minister is. Eiser vorderde rectificatie van de uitlatingen en stelde dat deze onrechtmatig waren en zijn persoonlijke levenssfeer hadden geschonden.

De procedure begon met een tussenvonnis van 16 november 2016 en een comparitie van partijen op 12 december 2016. Eiser had eerder al een kort geding aangespannen, maar zijn vordering tot rectificatie was toen afgewezen. In de onderhavige procedure voerde eiser aan dat de publicaties hem in een negatief daglicht hadden gesteld en dat hij recht had op rectificatie. Gedaagden verweerden zich door te stellen dat hun uitingen onder de vrijheid van meningsuiting vielen en dat zij gerechtigd waren om vragen te stellen over de aanbesteding.

Het Gerecht overwoog dat de uitingen van gedaagden niet onrechtmatig waren, omdat zij zich baseerden op publieke informatie en het recht hadden om vragen te stellen over de gang van zaken. Het Gerecht benadrukte dat de vrijheid van meningsuiting en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer tegen elkaar moeten worden afgewogen. In dit geval vond het Gerecht dat de uitingen van gedaagden niet onrechtmatig waren en wees de vordering van eiser af. Tevens werden de proceskosten gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

Vonnis van 14 juni 2017
Behorend bij A.R. 998 van 2016
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
[Eiser],
te Aruba,
hierna ook te noemen: [Eiser],
gemachtigde: advocaat mr. D. Canwood,
tegen:
[GEDAAGDE 1],
te Aruba,
[GEDAAGDE 2], h.o.d.n. Solo di Pueblo,
te Aruba
hierna ook te noemen: De Ruiter en Solo di Pueblo,
gemachtigden: advocaten mrs. A.A. Ruiz en A.M.N. Thijsen.

1.DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 16 november 2016;
- de aantekeningen van de griffier ter gelegenheid van de comparitie van partijen op 12 december 2016;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek;
- de akte uitlating producties.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.HET GESCHIL EN DE BEOORDELING

2.1
In december 2014 heeft een openbare aanbesteding plaatsgevonden van een nieuw af te sluiten “ziektekosten- en ZIP verzekering” voor de in Nederland studerende Arubaanse studenten met een Arubalening. Deze is gegund aan het bedrijf “Insure-to-Study”. Over deze aanbesteding heeft De Ruijter in Solo di Pueblo herhaaldelijk opiniërend geschreven en (samengevat) uiting gegeven aan het vermoeden dat sprake was van een belangenverstrengeling tussen de Minister van Onderwijs, [echtgenote van eiser], en (het bedrijf dan wel kennissen van) haar man, [Eiser] - eiser in deze procedure.
2.2 [
echtgenote van eiser] heeft tegen de uitingen in Solo di Pueblo in kort geding een vordering tot rectificatie ingediend, die bij vonnis van 6 mei 2015 (KG 624 van 2015) niet is toegewezen. Van dat vonnis is geen hoger beroep ingesteld. In vervolgartikelen in Solo di Pueblo is verder lucht gegeven aan het vermoeden dat de aanbesteding niet correct is verlopen en is gewezen op de door Solo di Pueblo vermoede contacten tussen [Eiser] en de eigenaren c.q. bestuurders/leidinggevenden van Insure-to-Study. Ook heeft De Ruijter aangifte gedaan bij het Openbaar Ministerie, die na onderzoek geen reden zag voor strafrechtelijke vervolging.
2.3
De kennelijke onduidelijkheid rond de aanbesteding heeft uiteindelijk geleid tot artikelen in het Nederlandse dagblad De Telegraaf en tot Kamervragen. Eerst in december 2015 heeft de premier [premier] duidelijkheid gegeven over de gang van zaken rond de aanbesteding.
2.4 [
Eiser] heeft in zijn positie van directeur van een verzekeringsmaatschappij uitleg over zijn rol (of juist de afwezigheid daarvan) moeten geven aan zijn toezichthouders, waaronder de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten.
2.5
Zonder verder overleg heeft [Eiser] gedaagden in onderhavige procedure betrokken en een verklaring voor recht gevorderd dat jegens hem onrechtmatig is gehandeld en een rectificatie gevorderd in Solo di Pueblo op straffe van een dwangsom. Over het aanhangig maken van deze procedure heeft Solo di Pueblo opnieuw bericht en dat geplaatst in de visie dat [echtgenote van eiser] op deze manier (alsnog) haar naam wil zuiveren.
2.6
Gedaagden hebben zich gemotiveerd tegen de vordering van [Eiser] verweerd. Bij antwoord en ter zitting van 12 december 2016 hebben zij een rectificatie-tekst getoond die inmiddels geplaatst was in het nummer van Solo di Pueblo van 21 september 2016 onder de kop
“Solo di Pueblo ta aclarea… Algun articulo di SOLO DI PUEBLO a pone [Eiser] en luz negativo, innecesariamente”.In dit artikel wordt uiteengezet dat [Eiser] niets met de aanbesteding te maken heeft en onnodig in een negatief daglicht is komen te staan. Voor [Eiser] is deze rectificatie onvoldoende. Het Gerecht overweegt het volgende.
2.7
Het eerste verweer van gedaagden dat [Eiser] niet ontvankelijk moet worden verklaard omdat hij zonder aankondiging de procedure is gestart, tot overleg niet bereid was, sprake is van een beknotting van de persvrijheid en bovendien sprake is van een “political exposed person” die alles tot dan toe over zijn kant heeft laten gaan. Dit verweer slaagt niet. Het rauwelijks indienen van een verzoek maakt het nog niet in alle omstandigheden tot een niet-ontvankelijk verzoek en dat geldt evenzeer voor de weigering overleg te voeren. Dat kan wel consequenties hebben voor onder andere proceskostenveroordeling, met name als de gedaagde aanstonds integraal aan de vordering gehoor geeft. Dat laatste is hier niet het geval. Pas na uitgebreid verweer hebben gedaagden een artikel geplaatst waarin zij de positie van [Eiser] verhelderen c.q. hun beschuldigingen terugnemen. De andere twee argumenten, te weten het zijn van een “political exposed person” en het beroep op de persvrijheid vormt onderdeel van het normale geschil en staat aan ontvankelijkheid niet in de weg.
2.8
Waar het ten aanzien van de inhoud van de zaak op neerkomt is dat gedaagden, in mogelijk steeds fellere bewoordingen, de gang van zaken rond de aanbesteding van de “ziektekosten- en ZIP verzekering” aan de kaak hebben gesteld. Hun pijlen hebben zij aanvankelijk gericht op [echtgenote van eiser] die dan ook in eerste instantie een rectificatie heeft gevorderd, zoals hierboven is weergegeven. In het afwijzende vonnis in kort geding is opgemerkt:
3.9
In het verdere licht van vorenstaande had het op de weg van [Eiser] [hier bedoeld: [echtgenote van eiser], het Gerecht] gelegen om heldere openbare uitleg te geven over hoe volgens haar de vork dan wèl precies in de steel steekt… Bij dit alles heeft te gelden dat het aan [Gedaagde 2] gerichte schrijven van 19 januari 2015 van (de gemachtigde van) [Eiser] geen of onvoldoende uitleg geeft ter zake van de hiervoor onder (1) tot en met (4) geschetste stellingen van [Gedaagde 2] c.s., en de vragen die naar aanleiding daarvan bij hen zijn gerezen. Naar het oordeel van het Gerecht vragen die stellingen en vragen node om heldere en toereikende (ministeriële) uitleg. Door die uitleg tot nog toe niet of in onvoldoende mate te geven, heeft [Eiser] de thans door haar gewraakte artikelen - wat van de inhoud daarvan verder ook zij - in elk geval over zich afgeroepen.
2.9
Het geschil tussen gedaagden en aanvankelijk [echtgenote van eiser] en thans ook tussen gedaagden en [Eiser] kenmerkt zich door berichtgeving over een publieke aanbesteding, waarbij ook (uitgebreid) aandacht is besteed aan persoonlijke relaties van de betrokkenen. Ten aanzien van rol van de pers inzake haar verslaggeving in zaken als de onderhavige, waarbij ook natuurlijke personen zijn betrokken, heeft het Gerecht reeds in een aantal vonnissen gewezen op de toets die moet worden aangelegd en die neerkomt op het volgende.
Het juridisch kader voor de beantwoording van de rechtmatigheid van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer wordt gevormd door enerzijds de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van een persoon en bescherming van zijn eer en goede naam en anderzijds door het door de pers uitgeoefende en door haar bepleite recht van de vrijheid van meningsuiting. Maatgevend voor de beoordeling van de (mogelijke) botsing tussen deze twee grondrechten is HR 5 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9230 (herhaald in HR 18 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3627) inhoudende:
“Bij een botsing tussen enerzijds het recht op vrijheid van meningsuiting en anderzijds het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, moet het antwoord op de vraag welk van deze beide rechten in het concrete geval zwaarder weegt, worden gevonden door een afweging van alle terzake dienende omstandigheden van het geval. Daarbij komt aan de positie van de pers bijzondere betekenis toe gelet op enerzijds de taak van de pers om informatie en ideeën van publiek belang te verspreiden en om zijn vitale rol van publieke waakhond te spelen, en anderzijds gelet op het recht van het publiek informatie en ideeën te ontvangen. Bij genoemde afweging geldt niet als uitgangspunt dat voorrang toekomt aan het door art. 7 Gw en art. 10 EVRM gewaarborgde recht op vrijheid van meningsuiting. Voor de door art. 8 EVRM beschermde rechten geldt hetzelfde. De toetsing dient in één keer te geschieden waarbij het oordeel dat een van beide rechten, gelet op alle terzake dienende omstandigheden, zwaarder weegt dan het andere recht, meebrengt dat de inbreuk op het andere recht voldoet aan de noodzakelijkheidstoets van art. 10 lid 2 EVRM, dan wel art. 8 lid 2 EVRM. Indien gebruik wordt gemaakt van herkenbare beelden is in het kader van deze afweging niet van belang of, naast de schending van de persoonlijke levenssfeer, tevens schending van het portretrecht aan de vordering ten grondslag wordt gelegd”.
Voor Aruba is in art. I.12 van de Staatsregeling een bepaling opgenomen die overeenkomt met die van art. 7 van de Nederlandse Grondwet.
2.1
In het licht van deze lijn in de jurisprudentie overweegt het Gerecht het volgende.
2.11
In het eerste artikel in Solo di Pueblo van 29 december 2014 leggen gedaagden de vinger op een in hun ogen onregelmatigheid in de aanbestedingsprocedure. Tevens stellen ze vragen bij de gang van zaken en maken ze melding van geruchten. Hierbij wordt ook de naam van [Eiser] genoemd (althans het feit dat hij de echtgenoot is van de Minister en ook verbonden is aan een verzekeringsmaatschappij). In latere artikelen, als de Minister kennelijk geen bevredigende verklaring weet te geven en zich mogelijk (het Gerecht heeft daar onvoldoende zicht op) in stilzwijgen hult, leggen gedaagden andermaal het verband tussen het werk van [Eiser] en de aanbesteding. Na het kort geding dat [echtgenote van eiser] heeft aangespannen tegen gedaagden en waarin ook het gebrek aan openheid een belangrijke rol speelde, voelen gedaagden zich kennelijk gesterkt in hun vermoeden en spreken zij dat ook explicieter uit. De Ruiter doet (voor zover het Gerecht kan nagaan) in die periode ook aangifte bij het OM.
2.12
Dat [Eiser] door deze handelswijze tevens geraakt werd, acht het Gerecht aannemelijk, maar gezien de (niet onterechte) wens om duidelijkheid te krijgen over de gang van zaken rond de aanbesteding, konden gedaagden vraagtekens stellen bij het optreden van de Minister en mochten zij ook lucht geven aan hun vermoeden dat er iets niet in de haak was. Dat dit later - toen de openheid er alsnog kwam - anders bleek te liggen, maakt dit niet anders. [Eiser] had immers er ook voor kunnen kiezen om zelf openheid te geven c.q. informatie te verschaffen, zodat de vermoedens jegens hem konden worden rechtgezet.
2.13
Dit neemt overigens niet weg dat de wijze waarop gedaagden zich hebben uitgedrukt weinig elegant is en ook niet getuigt van veel fijnzinnigheid. Maar het Gerecht acht dit onvoldoende om in het kader van de afweging van de twee grondrechten het optreden van onrechtmatig te achten. Hierbij wordt aangetekend dat het optreden van gedaagden naar het oordeel van het Gerecht beoordeeld moet worden naar het moment van dat optreden zelf en niet naar wat later is gebleken, c.q. na gegeven openheid van zaken.
2.14
Gedaagden hebben vervolgens (overigens kennelijk pas onder de druk van onderhavige procedure) besloten tot een rectificatie, waaraan [Eiser] kennelijk zwaardere eisen stelde. Gedaagden hebben vervolgens zelf een stuk geplaatst. Dat vindt het Gerecht ook passen bij een behoorlijke journalistiek: onjuiste berichtgeving dient gecorrigeerd te worden, zeker indien daarbij derden zijn betrokken. Hierbij had van gedaagden wel een meer actieve houding mogen worden verlangd. Nu inmiddels een stuk is verschenen dat de drempel van een verontschuldiging wel haalt, acht het Gerecht de vordering tot verdere rectificatie niets meer toevoegen. Om die reden acht het Gerecht ook de tweede vordering niet toewijsbaar.
2.15
Omdat in het hierboven gegeven reeds is besloten dat gedaagden zich jegens [Eiser], gezien de vermelde gang van zaken, niet onrechtmatig hebben gedragen is er geen ruimte voor toekenning van een schadevergoeding, zodat ook die vordering wordt afgewezen.
2.16
In de omstandigheden van het geval ziet het Gerecht aanleiding om de kosten van het geschil te compenseren.

3.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
wijst het gevorderde af;
compenseert de proceskosten in dier voege dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Sap, rechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 14 juni 2017 in aanwezigheid van de griffier.