ECLI:NL:OGEAA:2017:45

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
16 januari 2017
Publicatiedatum
24 januari 2017
Zaaknummer
LAR nr. 1492 van 2016
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing inschrijving buitenlands huwelijk in bevolkingsregister

In deze zaak gaat het om een beroep van twee appellanten tegen de afwijzing door het Hoofd Dienst Burgerlijke Stand en Bevolkingsregister van hun verzoek om inschrijving van hun in 2013 in Bucaramanga, Colombia gesloten huwelijk in het bevolkingsregister van Aruba. De afwijzing vond plaats op 10 februari 2015, waarna de appellanten bezwaar maakten. Dit bezwaar werd op 12 mei 2016 ongegrond verklaard, wat leidde tot het indienen van beroep bij het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 23 juni 2016. Tijdens de zitting op 14 november 2016 werd de zaak behandeld, waarbij de appellanten in persoon verschenen en de verweerder vertegenwoordigd werd door hun gemachtigde, mr. J.M.A.M. Ponsioen.

De verweerder had de afwijzing van de inschrijving gebaseerd op de stelling dat het huwelijk een schijnhuwelijk zou zijn, niet gericht op de vervulling van de wettelijke plichten die aan de huwelijkse staat verbonden zijn, maar op het verkrijgen van toelating voor de echtgenote in Aruba. De appellanten betwistten deze conclusie en gaven verklaringen voor de discrepanties in hun antwoorden over hun relatie. Het Gerecht oordeelde dat de verweerder niet in redelijkheid tot de conclusie had kunnen komen dat het huwelijk een schijnhuwelijk was. De verklaringen van de appellanten werden als geloofwaardig beschouwd en de omstandigheden waaronder de vragen waren gesteld, werden in overweging genomen.

Uiteindelijk verklaarde het Gerecht het beroep gegrond, vernietigde de beschikking van 12 mei 2016 en bepaalde dat de verweerder binnen drie maanden een nieuwe beslissing moest nemen op het bezwaar van de appellanten. Tevens werd de teruggave van een betaald bedrag aan de appellanten gelast. Deze uitspraak werd gedaan door mr. N.K. Engelbrecht op 16 januari 2017.

Uitspraak

Uitspraak van 16 januari 2017
LAR nr. 1492 van 2016
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:
1.[appellant 1],wonend in Aruba,
2.[appellante 2], wonend te Bucaramanga, Colombia,
APPELLANTEN,
procederend in persoon,
gericht tegen:
HET HOOFD DIENST BURGERLIJKE STAND EN BEVOLKINGSREGISTER,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. J.M.A.M. Ponsioen.

1.PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 10 februari 2015 heeft verweerder een verzoek van appellanten om hun op [datum] 2013 in Bucaramanga, Colombia, gesloten huwelijk in het bevolkingsregister in te schrijven afgewezen.
Bij beschikking van 12 mei 2016 heeft verweerder het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Op 23 juni 2016 hebben appellanten daartegen beroep ingesteld, door indiening van een beroepschrift bij dit gerecht.
Op 29 augustus 2016 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 november 2016, waar appellant sub 1 in persoon en verweerder, vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigde, zijn verschenen.
Uitspraak is bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Landsverordening op het aanleggen en bijhouden van het bevolkingsregister worden de voorschriften omtrent het aanleggen, inrichten en bijhouden van bevolkingsregisters en het doen der daartoe vereiste opgaven aan hen, die met het aanhouden der bevolkingsregisters zijn belast, bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen vastgesteld.
Ingevolge artikel 22, negende lid, van het krachtens voormelde bepaling vastgestelde Landsbesluit bevolkingsregister wordt een gegeven omtrent een persoon niet ingeschreven, indien het hoofd van het Bureau Burgerlijke Stand en Bevolkingsregister van oordeel is dat dat gegeven in strijd is met de goede zeden of de openbare orde.
2.2
Aan de afwijzing heeft verweerder ten grondslag gelegd dat het huwelijk waarvan inschrijving is verzocht naar zijn oordeel strijdig is met de openbare orde, als niet gericht op de vervulling van de door de wet aan de huwelijkse staat verbonden plichten, maar op het verkrijgen van toelating van de echtgenote hier te lande. Daarbij heeft verweerder onder meer in aanmerking genomen dat de door appellant sub 1 op 20 januari 2015 en door appelante sub 2 op 22 januari 2015 afgelegde verklaringen over de namen die zij voor elkaar gebruiken, waar zij elkaar hebben ontmoet, de sociale media die zij gebruiken, hun hobby’s, hun gezondheid, wie bij wie in huis woont en wie bij het huwelijk aanwezig zijn geweest, uiteenlopen. Onder deze omstandigheden is sprake van een zogenoemd schijnhuwelijk, aldus verweerder bij de beschikking van 12 mei 2016.
Verweerder heeft ter zitting te kennen gegeven dat hij zich niet meer op het standpunt stelt dat discrepantie bestaat tussen de gegeven antwoorden over de sociale media die appellanten gebruiken.
2.3
Appellanten betogen dat verweerder niet in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat het huwelijk een schijnhuwelijk is. Daartoe verwijzen zij onder meer naar de door hen in bezwaar gegeven verklaringen voor de discrepanties tussen de gegeven antwoorden.
2.4
Dit betoog slaagt en het gerecht overweegt daartoe als volgt.
2.4.1
Het is aan verweerder om te beoordelen of het tussen appellanten gesloten huwelijk in strijd is met de goede zeden of de openbare orde (vergelijk de uitspraak van het Hof van 14 december 2012, ECLI:NL:OGHACMB:2012:BY7652).
2.4.2
Ter zitting van het gerecht heeft appellant sub 1 de in bezwaar gegeven verklaringen voor de discrepanties tussen de door hen gegeven antwoorden desgevraagd nader toegelicht. Deze toelichting betrof verklaringen over de namen die appellanten voor elkaar gebruiken, waar zij elkaar hebben ontmoet, de hobby’s van appellant sub 1, zijn gezondheidstoestand en daarmee samenhangend de door hem genoten uitkering. De aldus gegeven nadere toelichting is door verweerder niet betwist en komt het gerecht voorts niet onredelijk voor.
Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat zijdens verweerder ter zitting te kennen is gegeven dat uit het door de desbetreffende ambtenaar opgestelde verslag van het met appellant sub1 gehouden interview, waarin slechts zijn antwoorden zijn weergegeven, niet kan worden afgeleid op welke wijze en binnen welke context de door hem beantwoordde vragen zijn gesteld. Onder deze omstandigheden valt niet uit te sluiten dat voormelde discrepanties zijn voortgevloeid uit de wijze waarop hem de vragen zijn gesteld.
Verder acht het gerecht de verklaring van appellanten voor de discrepantie in de antwoorden over de samenstelling en woonsituaties van elkaars families, dat zij in andere landen wonen en wegens geldgebrek vooralsnog weinig tijd met elkaar hebben doorgebracht, hetgeen door verweerder niet is betwist, evenmin onredelijk.
2.4.3
Gelet hierop heeft verweerder niet in redelijkheid tot het oordeel kunnen komen dat het huwelijk een schijnhuwelijk is.
2.5
Het beroep is gegrond. De beschikking van 12 mei 2016 dient te worden vernietigd.
2.6
Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3.DE BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beschikking van verweerder van 12 mei 2016;
- bepaalt dat verweerder binnen drie maanden na dagtekening van deze uitspraak een nieuwe beslissing dient te nemen op het bezwaar van appellanten, met inachtneming van deze uitspraak;
- gelast teruggave aan appellanten van het door hen betaalde bedrag van Afl. 25,- .
Deze uitspraak is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 januari 2017, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 53a LAR).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen zes weken na de dag waarop de beslissing op het beroep is gedagtekend. De instelling van het hoger beroep geschiedt door indiening bij de griffie van het Gerecht van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 53b LAR).