In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 23 mei 2017 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondercuratelestelling van de verweerster, die in Aruba woont. De verzoekster, de dochter van de verweerster, heeft verzocht om ondercuratelestelling van haar moeder, omdat zij meent dat de psychische gesteldheid van de verweerster achteruitgaat en zij niet in staat is haar belangen te behartigen. De verzoekster heeft tevens gevraagd om de benoeming van een provisioneel bewindvoerder in afwachting van de ondercuratelestelling.
De procedure begon met een verzoekschrift dat op 23 maart 2017 werd ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 april 2017 waren zowel de verzoekster als de verweerster aanwezig, bijgestaan door hun advocaten. De verweerster heeft betwist dat er gronden zijn voor ondercuratelestelling en heeft aangevoerd dat zij in staat is om voor zichzelf te zorgen. Het gerecht heeft vastgesteld dat er geen medische verklaring is overgelegd die aantoont dat de verweerster niet in staat is haar belangen te behartigen.
Na de ondervraging van de verweerster ter zitting, waaruit bleek dat zij geestelijk goed bij de tijd was, heeft het gerecht geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is voor de stelling dat de verweerster onder curatele moet worden gesteld. De zorgen van de verzoekster over het financieel beheer van de verweerster zijn niet voldoende om in te grijpen in haar privéleven. Het gerecht heeft daarom het verzoek tot ondercuratelestelling en de benoeming van een provisioneel bewindvoerder afgewezen.