ECLI:NL:OGEAA:2017:135

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
3 februari 2017
Publicatiedatum
6 maart 2017
Zaaknummer
598 van 2016
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met vuurwapen in Aruba, verwerping van noodweer en noodweerexces

In deze Arubaanse strafzaak is de verdachte beschuldigd van poging tot doodslag. De feiten vonden plaats op 6 augustus 2016, toen de verdachte met een vuurwapen schoot in de richting van het slachtoffer, die hem achterna zat na een vechtpartij. De verdachte heeft zich na de schietpartij bij de politie gemeld en openheid van zaken gegeven. Tijdens de rechtszitting op 18 november 2016 en 13 januari 2017 heeft de officier van justitie een gevangenisstraf van zes jaar geëist. De verdediging voerde aan dat de verdachte zich bedreigd voelde door een groep personen en dat er sprake was van noodweer. Het gerecht verwierp dit verweer, oordelend dat het enkele vermoeden van een dreiging niet rechtvaardigt dat de verdachte met een vuurwapen schoot. Het gerecht concludeerde dat de verdachte opzettelijk handelde en de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard. De verdachte werd schuldig bevonden aan poging tot doodslag en kreeg een gevangenisstraf van vier jaar opgelegd. De teruggave van het inbeslaggenomen identiteitsbewijs werd gelast, aangezien dit niet vatbaar was voor verbeurdverklaring.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
S T R A F V O N N I S
in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1991 in [geboorteland],
wonende in [woonplaats],
thans alhier gedetineerd.

1.Onderzoek van de zaak

Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2016 en 13 januari 2017. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman, mr. S.O.R.G. Faarup.
De officier van justitie, mr. Y. Pronk, heeft ter terechtzitting gevorderd de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest.
Voorts is teruggave gevorderd aan de verdachte van het inbeslaggenomen identiteitsbewijs op naam van de verdachte.
De raadsman heeft het woord tot verdediging gevoerd.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd:
dat hij op of omstreeks 6 augustus 2016 in Aruba ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met een pistool en/of een revolver, althans een vuurwapen, een (of meer) schot(en) op en/of in de richting van de buik, althans het lichaam, van die [slachtoffer] heeft gelost, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 2:259 jo artikel 1:119 van het Wetboek van Strafrecht)
althans indien ten aanzien van het vorenstaande geen veroordeling mocht (kunnen) volgen
dat hij op of omstreeks 6 augustus 2016 in Aruba ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk met een pistool en/of een revolver, althans een vuurwapen, een (of meer) schot(en) op en/of in de richting van de buik, althans het lichaam, van die [slachtoffer] heeft gelost, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 2:275 lid 1 jo artikel 1:119 van het Wetboek van Strafrecht)
althans indien ten aanzien van het vorenstaande geen veroordeling mocht (kunnen) volgen
dat hij op of omstreeks 6 augustus 2016 in Aruba opzettelijk [slachtoffer] heeft mishandeld met een wapen, te weten een pistool en/of een revolver, althans een vuurwapen, zijnde een wapen als bedoeld in artikel 1, tweede lid van de Wapenverordening, immers heeft hij, verdachte, toen aldaar opzettelijk met dat pistool en/of revolver, althans vuurwapen, een (of meer) schot(en) op en/of in de richting van de buik, althans het lichaam, van die [slachtoffer] gelost, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] werd gewond en/of pijn ondervond;
(artikel 2:273 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht)

3.Voorvragen

Geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke vereisten voldoet en dus geldig is.
Bevoegdheid van het gerecht
Krachtens de wettelijke bepalingen is het gerecht bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Redenen voor schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging gebleken.

4.Bewijsbeslissingen

Bewezenverklaring
Het gerecht heeft uit het onderzoek op de terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat het bewezen acht:
dat hij op
of omstreeks6 augustus 2016 in Aruba ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met
een pistool en/of een revolver, althanseen vuurwapen, een
(of meer)schot
(en) op en/ofin de richting van de buik, althans het lichaam, van die [slachtoffer] heeft gelost, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, zoals doorgestreept in de tekst, is niet bewezen, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.

5.Bewijsmiddelen

De overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de wettige bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen zullen in geval van hoger beroep in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
Bewijsoverwegingen
De raadsman heeft - samengevat - aangevoerd dat de verdachte voordat het incident plaats vond door een groep personen achterna werd gezeten en dat hij, ten tijde van het lossen van het schot, op 100 meter afstand van die personen verwijderd stond en niet gericht heeft geschoten. De raadsman is van mening dat de verdachte de aanmerkelijke kans dat hij op voormelde afstand een ander zou kunnen doden niet heeft aanvaard. Opzet op de dood van het slachtoffer kan derhalve niet bewezen worden geacht, zodat vrijspraak van in elk geval het primair tenlastegelegde dient te volgen.
Op grond van de bewijsmiddelen, waaronder de verklaringen van de aangever en de getuigen, alsmede de verklaringen van de verdachte, zijn de volgende feiten en omstandigheden vast komen te staan. Verdachte werd in verband met een vechtpartij, waarbij hij de zus van het slachtoffer een klap aan haar nek zou hebben toegediend, uit een uitgaansgelegenheid verwijderd. Buiten gekomen rende de verdachte weg, omdat de zus van het slachtoffer hem had aangewezen als degene die haar in de lokaliteit had geslagen. Vervolgens achtervolgden het slachtoffer en een grote groep personen, die met het slachtoffer waren mee gerend, de verdachte. Op een gegeven moment staakte de groep de achtervolging, terwijl het slachtoffer de verdachte achterna bleef rennen. De verdachte, die op enige afstand van het slachtoffer en de groep personen stond, keerde zich naar hen om en loste een schot in de richting van het slachtoffer. Het slachtoffer raakte daardoor gewond in de buik.
Het lossen van een schot met een vuurwapen in de richting van een persoon moet in het algemeen naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op het doden van die persoon dat het niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg willens en wetens heeft aanvaard. Er bestaat onvoldoende grond om in dit geval tot een andere conclusie te komen. Het slachtoffer is immers ook daadwerkelijk door de door verdachte afgevuurde kogel in zijn buik geraakt. Op grond van die verwonding moet worden aangenomen dat de kans dat het door de verdachte geloste schot vitale organen (zoals de nieren) of de buikslagader zou raken – met dodelijk gevolg – geenszins als denkbeeldig ter zijde kan worden geschoven. De conclusie is dan ook gerechtvaardigd dat de verdachte, door te handelen als hij heeft gedaan, de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer daadwerkelijk zou komen te overlijden, welbewust heeft aanvaard. Daarmee is opzet op de dood van het slachtoffer in voorwaardelijke zin bewezen. Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen.

6.Kwalificatie en strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Poging tot doodslag,
strafbaar gesteld bij artikel 2:259 juncto artikel 1:119 van het Wetboek van Strafrecht.
Noodweer
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Hij heeft daartoe - samengevat - aangevoerd dat de verdachte in het verleden reeds vijf keer werd beschoten en zich ten tijde van het incident bedreigd voelde door de hem achtervolgende groep personen. De verdachte heeft, aldus de raadsman, uit vrees voor eigen leven gehandeld en heeft daarom het vuurwapen tevoorschijn gehaald en een schot op de groep personen gelost. Naar de mening van de raadsman was daarom sprake van noodweer.
Van noodweer is sprake indien het feit is begaan, geboden door de noodzakelijke verdediging van het eigen lichaam of dat van een ander tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding.
Het gerecht concludeert, op grond van de reeds geschetste feiten en omstandigheden, dat de verdachte zich op de bewuste nacht, met medeneming van een geladen vuurwapen, naar de uitgaansgelegenheid heeft begeven. Verdachte vermoedde dat de hem achtervolgende groep hem kwaad zou doen en heeft van het vuurwapen gebruik gemaakt, door van enige afstand een schot in de richting van het hem achtervolgende slachtoffer te lossen.
Het enkele vermoeden dat (iemand uit) de hem achtervolgende groep hem mogelijk kwaad wilde doen wettigt niet de conclusie dat het lossen van een schot met een vuurwapen in de richting van (een van) de achtervolgers geboden is door de noodzakelijke verdediging van het eigen lichaam of dat van een ander tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. Daarbij is in aanmerking genomen dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat een van de (vermeende) belagers van verdachte met een vuurwapen heeft bedreigd. Verdachtes stelling dat er in het verleden eerder op hem is geschoten rechtvaardigt niet de conclusie dat het hem deswege is toegestaan zich op voorhand tegen elke mogelijke aanranding door een of meer achtervolgers te verweren door met een vuurwapen een schot in de richting van die achtervolger(s) te lossen. Voorts valt niet in te zien dat de verdachte niet voor een andere oplossing had kunnen kiezen om zich uit de voor hem benarde positie te werken. Zo kon hij, indien hij per se gebruik van het vuurwapen wilde maken, daarmee in de lucht schieten om anderen af te schrikken of anders de politie bellen. De verdachte heeft dit echter nagelaten.
Het gerecht acht om bovenstaande redenen niet aannemelijk geworden dat er in casu sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding jegens verdachtes lichaam. Het verweer van de raadsman faalt derhalve.
Het bewezenverklaarde is dan ook strafbaar. Er zijn overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid ervan opheffen of uitsluiten.

7.Strafbaarheid van de verdachte

De raadsman heeft zich subsidiair beroepen op noodweerexces.
Uit hetgeen hiervoor met betrekking tot het bestaan van een noodweersituatie is overwogen, volgt voorts dat ook het beroep van de raadsman op noodweerexces dient te falen.
De verdachte is derhalve strafbaar. Ook overigens zijn er geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die verdachtes strafbaarheid opheffen of uitsluiten.

8.Oplegging van straf of maatregel

Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht het gerecht na te noemen beslissing passend. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag. Hij heeft in de richting van het slachtoffer een schot gelost, waardoor het slachtoffer een verwonding in zijn buik heeft opgelopen. Het is een feit van algemene bekendheid dat, indien een persoon in de buik wordt beschoten, dat slachtoffer kan komen te overlijden. Dat het slachtoffer in deze zaak niet fataal is gewond, mag een gelukkig toeval heten. In casu is de afgevuurde kogel heel dicht bij de buikslagader van het slachtoffer blijven steken. Slachtoffers van dergelijke misdrijven lijden vaak langdurig onder de lichamelijke en psychische gevolgen van zo’n traumatische gebeurtenis. Verdachte is voorts geheel voorbij gegaan aan de gevoelens van onrust en onveiligheid die door dergelijke feiten in de samenleving worden veroorzaakt, daar het feiten zijn met een agressief en gewelddadig karakter en welke feiten zich ten dele in een voor publiek toegankelijk gebied hebben afgespeeld.
Oplegging van een vrijheidsontnemende straf is op zich geïndiceerd.
In het voordeel van de verdachte geldt dat hij zich onmiddellijk na de schietpartij bij de politie heeft gemeld en daarbij in belangrijke mate openheid van zaken heeft gegeven.
Voorts houdt het gerecht rekening met het feit dat de verdachte blijk heeft gegeven het laakbare van zijn daad in te zien en bij zijn laatste woord het slachtoffer zijn excuses heeft aangeboden.
Alles afwegende kan niet worden volstaan met een andere of lichtere straf dan gevangenisstraf van na te melden duur.

9.Inbeslaggenomen voorwerp

Teruggave
De teruggave zal worden gelast aan de verdachte van het inbeslaggenomen identiteits-bewijs ten name van de verdachte, nu dat niet vatbaar is voor verbeurdverklaring dan wel onttrekking aan het verkeer.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is mede gegrond op artikel 1:62 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

Het gerecht:
verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit zoals hierboven bewezen geacht heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en de verdachte hiervoor strafbaar;
kwalificeert het bewezenverklaarde als hierboven omschreven;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
vier (4) jaren;
bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
gelast de teruggaveaan de verdachte van het in rubriek 9 genoemde voorwerp.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. W.C.E. Winfield en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit gerecht op 3 februari 2016, in tegenwoordigheid van de griffier.