ECLI:NL:OGEAA:2017:103

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
14 februari 2017
Publicatiedatum
21 februari 2017
Zaaknummer
EJ nr. 2420 van 2015
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling tussen een biologische vader en zijn minderjarige kind

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 14 februari 2017 uitspraak gedaan in een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling tussen een biologische vader en zijn minderjarige kind. De man, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. D.G. Illles, verzocht om een omgangsregeling met zijn dochter [Z], die geboren is uit een relatie met de vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. E.E. Rosenstand. De procedure begon met een verzoekschrift dat op 19 oktober 2015 was ingediend, gevolgd door een verweerschrift op 5 februari 2016. Tijdens de mondelinge behandelingen, die achter gesloten deuren plaatsvonden, zijn verschillende stukken en rapporten van de Voogdijraad besproken.

De rechter heeft vastgesteld dat de man kort na de geboorte van de minderjarige slechts eenmaal contact heeft gehad en sindsdien geen verdere stappen heeft ondernomen om contact te leggen. De rechter oordeelde dat de man niet in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, waardoor er geen sprake is van een 'family life' in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechter benadrukte dat voor het slagen van een beroep op de bescherming van het privéleven, bijkomende feiten en omstandigheden vereist zijn die aantonen dat het contact met het kind een belangrijk deel van de identiteit van de vader betreft.

Uiteindelijk oordeelde het gerecht dat er onvoldoende bewijs was voor dergelijke bijkomende feiten en omstandigheden, en verklaarde de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt. Deze beschikking is gegeven door mr. W.C.E. Winfield, rechter in dit gerecht, ter zitting van 14 februari 2017.

Uitspraak

Beschikking van 14 februari 2017
behorend bij EJ nr. 2420 van 2015
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
op het verzoek van:
[X],
wonende in Aruba,
VERZOEKER, hierna: de man,
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Illles,
tegen:
[Y],
wonende in Aruba,
VERWEERSTER, hierna: de vrouw,
gemachtigde: de advocaat mr. E.E. Rosenstand.
Belanghebbende:
[Z], de minderjarige.

1.DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift, ingediend op 19 oktober 2015;
  • het verweerschrift met producties, ingediend op 5 februari 2016;
  • de griffiersaantekeningen van de mondelinge behandeling achter gesloten deuren op 9 februari 2016, waaruit blijkt dat zijn verschenen de man en de vrouw, bijgestaan door hun gemachtigden. Tevens was aanwezig [A], de echtgenoot van de vrouw. Namens de Voogdijraad was aanwezig mevrouw M. Ras;
  • het schriftelijk bericht van de Voogdijraad van 25 april 2016 naar aanleiding van de door deze ondernomen bemiddelingspoging;
  • de griffiersaantekeningen van de voortzetting van de mondelinge behandeling achter gesloten deuren op 24 mei 2016, waaruit blijkt dat zijn verschenen de man, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens de Voogdijraad was aanwezig mevrouw A. Flanders;
  • het rapport van de Voogdijraad van 4 oktober 2016;
  • de door de Voogdijraad op 10 oktober 2016 ingezonden schriftelijke opmerkingen van de vrouw en de man op het concept-rapport;
  • de griffiersaantekeningen van de voortzetting van de mondelinge behandeling achter gesloten deuren op 1 november 2016, waaruit blijkt dat zijn verschenen de man en de vrouw, bijgestaan door hun gemachtigden. Tevens was aanwezig [A], de echtgenoot van de vrouw. Namens de Voogdijraad waren aanwezig mevrouw M.E. van Putten en mevrouw A. Emmanuel.
De uitspraak is nader bepaald op heden.

2.DE FEITEN

Uit de affectieve relatie tussen en man en de vrouw is op [geboortedatum] 2013 geboren de minderjarige [Z]. Op [datum] is de minderjarige erkend door [A], met wie de vrouw inmiddels was gehuwd.

3.HET VERZOEK

Het verzoek strekt ertoe dat een omgangsregeling wordt vastgesteld tussen de man en de minderjarige.

4.DE BEOORDELING

4.1
Ingevolge artikel 1:377f van het Burgerlijk Wetboek van Aruba (BW)) kan de rechter op verzoek een omgangsregeling vaststellen tussen het kind en degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, tenzij sprake is van één van de limitatief opgesomde gronden voor ontzegging van dit recht, die als gemeenschappelijk kenmerk hebben dat omgang in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
4.2
Uit artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) volgt dat een ieder recht heeft op eerbiediging van zijn privéleven en familie- en gezinsleven (‘private and family life’), en dat inmenging daarin van enig openbaar gezag slechts is toegestaan voor zover dat bij de wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving.
4.3
Op grond van de stukken, waaronder met name het rapport van de Voogdijraad van 4 oktober 2016, en het verhandelde ter zitting gaat het gerecht ervan uit dat de man kort na de geboorte van de minderjarige slechts eenmaal een ontmoeting met haar heeft gehad. Enig contact tussen beiden heeft sindsdien niet meer plaatsgevonden. Behoudens een eveneens kort na de geboorte door de vrouw afgewezen poging van de man om in financieel en materieel opzicht bij te dragen in de verzorging van de minderjarige, heeft hij eerst door middel van het onderhavige verzoek concrete stappen ondernomen (weer) in contact te komen met de minderjarige.
4.4
Op grond van het vorenstaande kan niet worden staande gehouden dat de man in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind. Op grond daarvan kan evenmin worden gesproken van een als ‘family life’ aan te merken band tussen de man en de minderjarige.
4.5
Uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), met name in de zaken Anayo/Duitsland (EHRM 21 december 2010, 20578/07) en Schneider/Duitsland (EHRM 15 september 2011, 17080/07) volgt evenwel dat nauwe banden (‘close relationships’) in het kader van artikel 8 EVRM in gevallen waarin het bestaan van ‘family life’ niet kan worden aangenomen, wel binnen de reikwijdte van het privéleven (‘private life’) van de man vallen en aldus eveneens onder de bescherming van artikel 8 EVRM vallen. Het recht van de biologische vader tot toegang tot het kind kan een belangrijk deel betreffen van de identiteit van de vader en daarmee van zijn ‘private life’.
4.6
De beslissing om een biologische vader op voorhand te weigeren contact te hebben met zijn kind en hem derhalve niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling, betekent in dat geval inmenging in zijn recht op ‘private life’. Ter beantwoording van de vraag of deze inmenging noodzakelijk is in een democratische samenleving, dient een inhoudelijke belangenafweging te worden gemaakt waarin alle betrokken belangen, waaronder het belang van het kind als voornaamste, dienen te worden meegewogen. Aan de ontvankelijkheid van de biologische vader in zijn verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling dienen wel eisen te worden gesteld. Voor het slagen van een beroep op de bescherming van privéleven in de zin van artikel 8 EVRM is het enkele feit dat de man de biologische vader is niet voldoende. Er dient sprake te zijn van bijkomende feiten en omstandigheden die maken dat het contact met en de toegang tot het kind een belangrijk deel betreffen van de identiteit van de biologische vader en daarmee van zijn privéleven.
4.7
Naar het oordeel van het gerecht is van dergelijke bijkomende feiten en omstandigheden in dit geval onvoldoende gebleken. Met name acht het gerecht daarbij van belang het langdurige tijdsverloop dat is verstreken sedert zijn ontmoeting met de minderjarige kort na haar geboorte en de door de man ondernomen stappen om (weer) met haar in contact te komen. Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat het contact met en de toegang tot de minderjarige een belangrijk deel is gaan uitmaken van de identiteit van de man. Van een inbreuk op zijn privéleven is derhalve geen sprake.
4.8
Dit betekent dat de man niet in zijn verzoek kan worden ontvangen.
4.9
Het gerecht ziet aanleiding om, gelet op de voormalige relatie tussen partijen en de aard van het verzoek, de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt.

3.DE BESLISSING

Het gerecht:
verklaart het verzoek niet-ontvankelijk;
compenseert de kosten, in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.C.E. Winfield, rechter in dit gerecht, ter zitting van dinsdag 14 februari 2017, in tegenwoordigheid van de griffier.