ECLI:NL:OGEAA:2017:1014

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
27 november 2017
Publicatiedatum
8 januari 2018
Zaaknummer
AUA201701895
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid belastingrechter bij precariokosten en vernietiging fictieve afwijzende beschikking

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft de Coöperatieve Vereniging Aruba Beach Club (appellante) beroep ingesteld tegen de minister van Infrastructuur, Ruimtelijke Ordening en Integratie (verweerder) naar aanleiding van een factuur voor precariokosten. De factuur, gedateerd op 2 februari 2017, bedroeg Afl. 141.769, waarvan Afl. 141.750 aan precariokosten. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze factuur, maar verweerder heeft geen beslissing genomen op het bezwaar, wat leidde tot het beroep op 8 augustus 2017.

Het gerecht overweegt dat de belastingrechter bevoegd is om kennis te nemen van het beroep dat gericht is tegen de factuur. Het gerecht heeft besloten dat het beroepschrift aan de belastingrechter zal worden overhandigd. Voor het overige verklaart het gerecht het beroep gegrond en vernietigt het de bestreden fictieve afwijzende beschikking op het bezwaar van appellante. Verweerder wordt opgedragen om binnen drie maanden na de uitspraak een reële beslissing te nemen op het bezwaar van appellante.

Daarnaast oordeelt het gerecht dat appellante, die zich heeft laten vertegenwoordigen door een gemachtigde, recht heeft op vergoeding van de kosten van rechtsbijstand, begroot op Afl. 500,-. De uitspraak werd gedaan door mr. D.J. Jansen op 27 november 2017, en tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof, dat binnen zes weken na de dagtekening van de beslissing moet worden ingesteld.

Uitspraak

Uitspraak van 27 november 2017
AUA201701895
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:
de Coöperatieve Vereniging ARUBA BEACH CLUB,
gevestigd in Aruba,
APPELLANTE,
gemachtigde: de advocaat mr. R.A. Wix,
gericht tegen:
de minister van Infrastructuur, Ruimtelijke Ordening en Integratie,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER,

1.PROCESVERLOOP

Bij brief van 3 maart 2017 heeft verweerder, appellante bericht dat de verzochte precariovergunning verleend kan worden na de betaling van een factuur (factuurdatum 2 februari 2017 ) ten bedrage van Afl. 141.769,= waaronder een bedrag van Afl. 141.750,=
aan precariokosten. De factuur is bij de brief gevoegd.
Daartegen heeft appellante op 22 maart 2017 bezwaar gemaakt.
Tegen het uitblijven van een beslissing op het bezwaar heeft appellante op 8 augustus 2017 beroep ingesteld bij dit gerecht.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
Uitspraak is bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Voor zover het beroep gericht is tegen de factuur van 2 februari 2017 waarbij precariokosten in rekening worden gebracht overweegt het gerecht dat de belastingrechter bevoegd is hierover kennis te nemen (zie onder andere ECLI:NL:OGEAA:2017:674 en 675). Het gerecht zal bewerkstelligen dat het op 8 augustus 2017 ingekomen beroepschrift in zoverre aan de belastingrechter ter hand zal worden gesteld.
2.2.1
De brief van 3 maart 2017 dient, gelet op de bewoordingen daarvan, naar het oordeel van het gerecht te worden aangemerkt als de weigering van verweerder aan appellante een zogenoemde precariovergunning te verlenen, nu appellante daarbij te kennen wordt gegeven dat indien zij niet binnen 30 dagen de verschuldigde precario voldoet, de vergunning niet zal worden verleend. Aldus behelst deze brief een beschikking, zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Lar. Voor zover het beroep hiertegen gericht is overweegt het gerecht dat appellante tijdig in beroep is gekomen tegen het uitblijven van een beslissing op haar bezwaarschrift.
2.2.2
Ingevolge artikel 32, aanhef en onder c, van de Lar kan het gerecht onmiddellijk uitspraak doen indien de beslissing waartegen het beroep is gericht, kennelijk niet in stand kan blijven. De vaststelling dat ten tijde van het sluiten van het onderzoek nog geen reële beslissing op het bezwaar is genomen en de omstandigheid dat geen verweer door verweerder is gevoerd, maken dat de ongemotiveerde, als afwijzende beslissing op het bezwaar geldende, beschikking kennelijk niet in stand kan blijven. Het beroep zal gegrond worden verklaard. Verweerder dient binnen drie maanden na deze uitspraak een reële beslissing te nemen.
2.3
Nu appellante met recht in beroep is gekomen en zich bij gemachtigde heeft laten vertegenwoordigen, is aannemelijk geworden dat appellante hiertoe noodzakelijke kosten heeft gemaakt. Verweerder zal worden veroordeeld in de kosten van dit geding, begroot op een bedrag van Afl. 500,- aan gemachtigdensalaris.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het beroep, voor zover gericht tegen het uitblijven van een beslissing op het door appellante tegen de factuur van 2 februari 2017 gemaakte bezwaar;
- verklaart het beroep voor het overige gegrond;
- vernietigt de bestreden fictieve afwijzende beschikking op het bezwaar van appellante;
- bepaalt dat verweerder binnen drie maanden na dagtekening van deze uitspraak een reële beslissing dient te nemen op het bezwaar van appellante;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de door appellante voor dit geding gemaakte kosten aan rechtskundige bijstand, begroot op Afl. 500,-;
- gelast dat het door appellante gestorte griffierecht van Afl. 25,- aan haar wordt terugbetaald.
Deze beslissing werd gegeven door mr. D.J. Jansen, rechter in dit gerecht, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op maandag 27 november 2017 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 53a LAR).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen zes weken na de dag waarop de beslissing op het beroep is gedagtekend. De instelling van het hoger beroep geschiedt door indiening bij de griffie van het Gerecht van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 53b LAR).