ECLI:NL:OGEAA:2016:928

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
23 november 2016
Publicatiedatum
13 januari 2017
Zaaknummer
BBZ nr. AUA201500030, voorheen 76525 van 2015
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht opgelegde uitnodiging tot betaling van invoerrechten door de Inspecteur der Invoerrechten en Accijnzen

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 23 november 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen X N.V. en de Inspecteur der Invoerrechten en Accijnzen. De zaak betreft een uitnodiging tot betaling (UTB) van Afl. 119.986,48 aan invoerrechten die aan X N.V. was opgelegd. X N.V. heeft bezwaar aangetekend tegen deze UTB, stellende dat zij te goeder trouw was en dat de niet-betaling van invoerrechten het gevolg was van fraude door douaneambtenaren. De Inspecteur handhaafde de UTB, waarna X N.V. in beroep ging.

Tijdens de zitting werd duidelijk dat Z N.V., die de invoerprocedure voor X N.V. verzorgde, betrokken was bij frauduleuze activiteiten. Het Gerecht oordeelde dat X N.V. de verschuldigde invoerrechten te goeder trouw had voldaan aan Z N.V. en dat de bedragen niet waren doorbetaald aan de Inspecteur door fraude van douanepersonnel. Het Gerecht concludeerde dat de UTB niet aan X N.V. kon worden toegerekend, omdat de douane zelf betrokken was bij de ontduiking van invoerrechten.

Het Gerecht verklaarde het beroep van X N.V. gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en de UTB, en droeg de Inspecteur op het griffierecht van Afl. 150 aan X N.V. te vergoeden. De uitspraak benadrukt de beginselen van behoorlijk bestuur en de bescherming van belastingplichtigen die te goeder trouw handelen.

Uitspraak

Uitspraak van 23 november 2016
BBZ nr. AUA201500030, voorheen 76525 van 2015
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening beroep in belastingzaken van:
X N.V., gevestigd in Aruba,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER INVOERRECHTEN EN ACCIJNZEN, zetelend in Aruba,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is met dagtekening 8 juli 2015 een uitnodiging tot betaling (UTB) gedaan van Afl. 119.986,48 aan invoerrechten.
1.2
Belanghebbende heeft op 27 juli 2015 bezwaar aangetekend tegen de UTB.
1.3
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 29 september 2015 de UTB gehandhaafd.
1.4
Belanghebbende is op 19 oktober 2015 in beroep gekomen tegen de uitspraak op bezwaar. Hierbij is een griffierecht geheven van Afl. 150.
1.5
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6
De zaak is tegelijkertijd met de zaak Y N.V., bij het Gerecht bekend onder BBZ AUA201500029, voorheen nr. 76527, behandeld ter zitting van 27 mei 2016 te Oranjestad, waarbij namens belanghebbende is verschenen mr. A en namens de Inspecteur mr. B en C. Ter zitting heeft belanghebbende een pleitnota voorgedragen en aan het Gerecht en de wederpartij overgelegd. De Inspecteur is in de gelegenheid gesteld om na de zitting gegevens te verstrekken ter weerlegging van belanghebbendes beroep op het gelijkheidsbeginsel. De Inspecteur heeft daarvan op 6 juni 2016 gebruik gemaakt. Belanghebbende heeft hierop bij brief van 17 juni 2016 gereageerd. Vervolgens heeft het Gerecht het onderzoek met goedvinden van partijen gesloten.

2.FEITEN

Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door één van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende weersproken.
2.1
Belanghebbende drijft een onderneming op Aruba en voert in dat verband goederen in. Voor die invoer van goederen maakt belanghebbende gebruik van de diensten van Z N.V. Z N.V. verzorgt de gehele invoerprocedure. Zij doet op eigen naam, maar voor rekening van belanghebbende, aangifte van de ingevoerde goederen en ze betaalt de verschuldigde invoerrechten. Vervolgens stuurt Z N.V. een factuur naar belanghebbende met daarop een gespecificeerd overzicht van alle kosten en van de betaalde invoerrechten. Na betaling krijgt belanghebbende de beschikking over de goederen. Belanghebbende is aldus de importeur van de goederen en Z N.V. is de aangever op eigen naam.
2.2
Belanghebbende heeft in de periode 2013 tot en met juli 2014 negen containers met goederen ingevoerd. Ook met betrekking tot die invoer heeft Z N.V. alle douaneformaliteiten afgewikkeld. Z N.V. heeft ter zake daarvan facturen aan belanghebbende verstuurd waarin onder meer bedragen aan verschuldigde invoerrechten zijn opgenomen. Het betreft voor alle containers samen een bedrag aan verschuldigde invoerrechten van Afl. 72.994. Belanghebbende heeft de op die facturen vermelde bedragen aan Z N.V. betaald.
2.3
De Inspecteur heeft vastgesteld dat ter zake van de invoer van de hiervoor vermelde goederen geen aangifte ten invoer is gedaan en nimmer invoerrechten zijn betaald. Tussen partijen is niet in geschil dat de containers in de haven van Oranjestad zijn aangekomen, daar de douane gepasseerd hebben en vervolgens vervoerd zijn naar het adres van belanghebbende, alwaar ze uitgeladen zijn. Evenmin is tussen partijen in geschil dat het niet betalen van invoerrechten het gevolg is van fraude. Om die reden heeft de Inspecteur met dagtekening 8 juli 2015 de invoerrechten nagevorderd door het opleggen van een UTB aan belanghebbende van Afl. 119.986,48.
2.4
De UTB luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“UITNODIGING TOT BETALING
(…)
Van: C
Hoofdverificateur der Invoerrechten & Accijnzen
Datum: woensdag 8 juli 2015
Onderwerp: Ontgaan van aangifte bij invoer
Sectie: Douane Recherche en Informatie
(…)
Gelet dat uit een onderzoek is gebleken dat uw bedrijf in het jaar 2013 en 2014 onder andere negen containers (…) met goederen heeft ingevoerd;
Gelet dat het bedrijf Z N.V. noch uw bedrijf geen invoerrechten op uw ingevoerde goederen in vermelde containers bij de douane heeft betaald;
Gelet dat uw bedrijf gedeeltelijk de totaal verschuldigde invoerrechten van honderd negentienduizend negenhonderd zesentachtig en achtenveertig cent (Awg. 119.986,48) van de negen (9) containers aan Z N.V. heeft betaald en dat het bedrag niet aan Land Aruba werd betaald;
Gelet dat uw bedrijf het bedrijf Z N.V. heeft gemachtigd om de invoeraangiften van uw ingevoerde goederen op te maken;
Gelet op het vorenstaande met verwijzing naar artikel 53 van de Landsverordening in, uit- en doorvoer dat uw bedrijf ook hoofdelijk aansprakelijk voor de douaneschuld kan worden gehouden;
(…)
Gelet op het vorenstaande met verwijzing naar de bepalingen van artikel 218 van de Landsverordening in, uit- en doorvoer, dat in alle gevallen waarin invoerrecht is ontdoken, onverminderd de strafvervolging, de ontdoken belasting moeten worden voldaan;
Gelet dat het nog te betalen verschuldigd bedrag aan invoerrechten honderd negentienduizend negenhonderd zesentachtig en achtenveertig cent (Awg. 119.986,48) bedraagt.
(…)
De Inspecteur der Invoerrechten en Accijnzen, n/d
C”
2.5
Belanghebbende heeft bezwaar aangetekend tegen de UTB. De Inspecteur heeft met dagtekening 29 september 2015 uitspraak op bezwaar gedaan en de UTB gehandhaafd.
2.6
Ten tijde van de mondelinge behandeling was er een onderzoek gaande betreffende de frauduleuze invoer van containers door of via Z N.V. Er waren op dat moment 6 UTB ’s met betrekking tot 41 containers uitgestuurd. Toen die UTB’s werden uitgestuurd was van 106 containers bekend dat ze frauduleus waren ingevoerd. Later is gebleken dat het in totaal gaat om 285 frauduleus ingevoerde containers. Ter zitting heeft de Inspecteur verklaard dat één douaneambtenaar die vermoedelijk betrokken was bij de fraude met de VUT is gegaan en dat zeven douane- ambtenaren in verband met de fraude geschorst zijn. Tussen partijen is niet in geschil dat Z N.V. betrokken is bij de fraude.

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

In geschil is de vraag of de UTB terecht is opgelegd. Belanghebbende meent van niet. Zij stelt zich op het standpunt dat zij geen invoerrechten heeft ontdoken. Immers, niet belanghebbende, maar de douane zelf heeft, al dan niet in samenspraak met Z N.V., gefraudeerd. Belanghebbende vindt dat zij niet aansprakelijk kan worden gesteld voor de door de douaneambtenaren aangerichte schade. Subsidiair beroept belanghebbende zich op het gelijkheidsbeginsel nu in de meerderheid van de gevallen geen UTB is opgelegd.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat er sprake is van het ontgaan van de voorgeschreven aangifte tot invoer in de zin van artikel 233 Landsverordening In-, Uit- en Doorvoer (hierna LIUD) en op grond van artikel 218 zal de ontdoken belasting moeten worden voldaan. Op grond van artikel 53, lid 3 LIUD is belanghebbende hoofdelijk aansprakelijk voor de verschuldigde invoerrechten, ook al zouden er wellicht douaneambtenaren betrokken kunnen zijn bij de ontduiking van invoerrechten. Voor deze zaak is dat volgens de Inspecteur echter niet bewezen. Nu er sprake is van kwade trouw bij de vertegenwoordiger kan belanghebbende op basis van jurisprudentie (HR 23 januari 2009, BNB 2009/80) aangesproken worden voor de niet afgedragen invoerrechten. Bovendien is belanghebbende zelf nalatig geweest nu zij niet in het bezit is van (een afschrift van) de invoerdocumenten, noch van een betalingsbewijs van de Ontvanger. De Inspecteur is voorts van mening dat het gelijkheidsbeginsel niet geschonden is nu het de bedoeling is om ook met betrekking tot de overige frauduleus ingevoerde containers UTB’s op te leggen. Door onderbezetting is dat tot nu toe niet gebeurd.

4.BEOORDELING VAN HET GESCHIL

4.1
Belanghebbende heeft de verschuldigde invoerrechten berekend op een bedrag van Afl. 72.994. De Inspecteur heeft een UTB uitgereikt met een bedrag van Afl. 119.986,48 aan verschuldigde invoerrechten. Zij stelt dat zij zich daarbij gebaseerd heeft op de gegevens van belanghebbende. Een nadere onderbouwing van de berekening van de Inspecteur of een uitleg van het verschil met de berekening van belanghebbende ontbreekt. Tegenover de betwisting van belanghebbende heeft de Inspecteur haar eigen berekening naar het oordeel van het Gerecht niet aannemelijk gemaakt. De UTB is aldus alleen daarom naar een te hoog bedrag opgelegd. In zoverre is het beroep reeds gegrond.
4.2
Volgens de Inspecteur zijn invoerrechten ontdoken in de zin van artikel 218 LIUD en is belanghebbende daarvoor ingevolge artikel 53, lid 4 LIUD aansprakelijk. Belanghebbende bestrijdt niet dat er invoerrechten zijn ontdoken, maar zij stelt zich op het standpunt dat de UTB niet aan haar kan worden opgelegd omdat zij zelf geen invoerrechten heeft ontdoken en zij niet aansprakelijk is. Het Gerecht overweegt hierover als volgt.
4.3
Als hoofdregel heeft naar het oordeel van het Gerecht te gelden dat bij de invoer van goederen zowel de importeur als degene die op eigen naam, maar voor rekening van een ander, aangifte doet belastingplichtig is voor de invoer. Dat betekent dat in het onderhavige geval belanghebbende als importeur en Z N.V. als aangever op eigen naam, belastingplichtig zijn voor de ingevoerde goederen. Tussen partijen staat vast dat bij de invoer van goederen door frauduleuze handelingen te weinig invoerrechten zijn geheven. In dat geval geldt artikel 218 LIUD waarin staat dat in alle gevallen waarin invoerrecht of accijns is ontdoken, de ontdoken belasting moet worden voldaan. Voldoening zal dan moeten plaatsvinden door het opleggen van een UTB aan de belastingplichtige. Indien er, zoals hier, meerdere belastingplichtigen zijn, kan de Inspecteur in de regel kiezen aan welke belastingplichtige zij de UTB zal doen toekomen. Ook kan zij er voor kiezen om aan beide belastingplichtigen een UTB uit te reiken, zelfs als een van de belastingplichtigen te goeder trouw is geweest. Immers, in de regel kan de ontduiking van de gevolmachtigde aan de ander worden toegerekend (vergelijk ECLI:NL:HR:2009:BD3566). Die toerekening kan echter naar het oordeel van het Gerecht niet plaatsvinden indien daardoor de beginselen van behoorlijk bestuur worden geschonden. Dat laatste is naar het oordeel van het Gerecht het geval indien de belastingplichtige te goeder trouw is en het overheidsorgaan zelf betrokken is bij de ontduiking. In dat geval gaat het te ver om de gevolgen van de ontduiking aan de belastingplichtige toe te rekenen. Belanghebbende heeft gesteld dat deze situatie zich hier voordoet. Het Gerecht oordeelt hierover als volgt.
4.4
Tussen partijen is niet in geschil dat Z N.V. betrokken was bij de fraude met containers. Gelet op het grote aantal containers waarmee fraude gepleegd is en gelet op het feit dat zeven douane ambtenaren in verband met de fraude geschorst zijn en ook een achtste ambtenaar vermoedelijk betrokken is geweest bij de fraude acht het Gerecht aannemelijk dat sprake was van een fraudepatroon waarbij douane-ambtenaren en Z N.V. samenwerkten met als doel invoerrechten te ontduiken. De Inspecteur heeft geen argumenten aangedragen op basis waarvan aangenomen zou moeten worden dat dit fraudepatroon bij de negen containers van belanghebbende niet toegepast zou zijn. Het Gerecht acht het overigens ook onwaarschijnlijk dat de negen containers, ook al zijn vervalste documenten gebruikt, volledig zonder medeweten van de douane, in het vrije verkeer zouden hebben kunnen komen.
4.5
De Inspecteur heeft aangevoerd dat belanghebbende zelf op de hoogte was van de frauduleuze invoer en aldus niet te goeder trouw was. Het Gerecht verwerpt deze door belanghebbende gemotiveerd weersproken stelling van de Inspecteur. Het staat immers vast dat belanghebbende de verschuldigde bedragen aan invoerrechten (aan Z N.V.) heeft voldaan en aldus geen belang had bij de fraude. De Inspecteur heeft gesteld dat een deel van het geld mogelijk weer bij belanghebbende is teruggekomen maar zij heeft daarvan op geen enkele wijze een begin van bewijs geleverd. Uit de enkele omstandigheid dat belanghebbende geen aangifte bij de politie van de fraude heeft gedaan kan naar het oordeel van het Gerecht niet afgeleid worden dat belanghebbende niet te goeder trouw was. De Inspecteur heeft na de zitting (in haar brief van 6 juni 2016) als bewijs voor haar stelling tevens naar voren gebracht dat uit afgetapte telefoongesprekken is gebleken dat de directeur van belanghebbende wel op de hoogte was van het reilen en zeilen van de directeur van Z N.V. Nu de Inspecteur daarvan geen enkel bewijs heeft bijgevoegd, verwerpt het Gerecht, gelet op de gemotiveerde weerspreking door belanghebbende, het standpunt van de Inspecteur. Dat belanghebbende niet beschikte over afschriften van de invoerdocumenten en over betalingsbewijzen van de Ontvanger maakt niet dat zij zelf op de hoogte was of behoorde te zijn van de ontduiking. Belanghebbende werkte immers samen met Z N.V., op dat moment al jarenlang een erkend bedrijf dat als tussenpersoon voor bedrijven douaneformaliteiten afhandelde. Gesteld noch gebleken is dat er in die tijd zaken niet op juiste wijze afgehandeld werden. Gelet daarop mocht belanghebbende erop vertrouwen dat de door haar aan Z N.V. betaalde bedragen aan verschuldigde invoerrechten door Z N.V. zouden worden doorbetaald aan de Ontvanger.
4.6
Het Gerecht acht op basis van het voorgaande bewezen dat belanghebbende steeds het volle bedrag van de verschuldigde invoerrechten te goeder trouw heeft voldaan aan Z N.V. en dat die bedragen niet zijn doorbetaald aan de Inspecteur mede door fraude van (personeel van) de douane zelf en zonder medeweten van belanghebbende. In dat geval kan de ontduiking naar het oordeel van het Gerecht niet aan belanghebbende worden toegerekend en is het in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur, met name het zorgvuldigheidsbeginsel, om de te weinig geheven invoerrechten door middel van een UTB na te vorderen bij belanghebbende. Het gelijk is aan belanghebbende en de UTB dient te worden vernietigd. Belanghebbendes beroep op het gelijkheidsbeginsel kan buiten behandeling blijven.

5.BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de UTB; en
- draagt de Inspecteur op het griffierecht groot Afl. 150 aan belanghebbende te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. M.M. de Werd, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 november 2016, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 17b Landsverordening beroep in belastingzaken).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen twee maanden na de dag van de toezending van de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg overeenkomstig artikel 14, derde lid. De instelling van het hoger beroep geschiedt door indiening dan wel toezending naar de griffie van het Gerecht van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 17c Landsverordening beroep in belastingzaken).