In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 13 december 2016 een beschikking gegeven in een verzoekschrift dat op 25 augustus 2016 was ingediend. De vader, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J.S. Croes, verzocht om het gezag over zijn minderjarige dochter [Y], geboren in 2007 in Haïti, te verkrijgen. De moeder, die in Haïti woont, was niet verschenen op de zitting, ondanks een behoorlijke oproeping. De minderjarige woont sinds 1 juli 2015 bij de vader in Aruba.
De vader heeft verklaard dat hij en de moeder gezamenlijk hebben besloten om de minderjarige naar Aruba te brengen voor een betere toekomst. Hij heeft echter ook aangegeven dat het contact met de moeder moeizaam verloopt door een gebrek aan moderne communicatiemiddelen. Het gerecht heeft vastgesteld dat het onduidelijk is of de moeder nog met het ouderlijk gezag is belast volgens Haïtiaans recht. Gezien de omstandigheden, waaronder het feit dat de minderjarige al geruime tijd bij de vader woont en door hem wordt verzorgd, heeft het gerecht geoordeeld dat de moeder tijdelijk niet in staat is om het gezag uit te oefenen.
Daarom heeft het gerecht besloten om de moeder haar gezag te schorsen op grond van artikel 1:253r, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek en de vader met het gezag over de minderjarige te belasten. Deze beslissing is genomen om te voorkomen dat de minderjarige gezagsloos zou zijn. De beschikking is gegeven door rechter mr. W.C.E. Winfield, ter zitting van 13 december 2016, in aanwezigheid van de griffier.