In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 5 januari 2016 uitspraak gedaan in een verzoek tot erkenning van een buitenlandse akte. Het verzoek was ingediend door de vader van de minderjarige Y, die in Aruba woont. De moeder van Y woont in Colombia en is niet verschenen op de zitting, ondanks dat zij behoorlijk was opgeroepen. De vader heeft op 18 augustus 2015 een verzoekschrift ingediend, waarin hij verzocht om een verklaring als bedoeld in artikel 1:26 van het Burgerlijk Wetboek, ter zake van een akte van 30 oktober 2012, waarin de moeder akkoord ging met de overdracht van de voogdij aan de vader.
De feiten van de zaak zijn als volgt: de minderjarige Y is geboren op [datum] 2003 in Colombia en is door de vader erkend. De moeder heeft op 30 oktober 2012 bij het Instituto Colombiano de Bienestar Familiar een akte ondertekend waarin zij instemt met de overdracht van de voogdij aan de vader. Sinds 13 augustus 2013 woont Y bij de vader in Aruba, maar heeft geen verblijfstitel.
Het Gerecht heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat op grond van artikel 1:26 BW een verklaring voor recht kan worden afgegeven dat een buiten Aruba gedane akte overeenkomstig plaatselijke voorschriften is opgemaakt. Echter, de akte van 30 oktober 2012 is niet vatbaar voor opneming in een register van de burgerlijke stand, omdat deze registers geen informatie omtrent voogdij over minderjarigen bevatten. Daarom heeft het Gerecht het verzoek afgewezen. De beschikking is openbaar uitgesproken door rechter mr. W.C.E. Winfield.