ECLI:NL:OGEAA:2016:895

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
12 december 2016
Publicatiedatum
9 januari 2017
Zaaknummer
LAR nr. 245 van 2014
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarmaking van documenten en bescherming van de persoonlijke levenssfeer in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak heeft appellante, wonend in Aruba, de minister van Volksgezondheid en Sport verzocht om openbaarmaking van documenten op basis van de Landsverordening openbaarheid van bestuur (Lob). De minister heeft echter slechts gedeeltelijke openbaarmaking toegestaan, waarbij enkele gegevens geanonimiseerd zijn. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt en beroep ingesteld. Het gerecht heeft de zaak behandeld op 7 november 2016, waarbij de minister zijn standpunt heeft verduidelijkt. De rechter heeft overwogen dat het belang van de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen zwaarder weegt dan het openbaarheidsbelang, maar dat de minister niet volledig aan het verzoek van appellante heeft voldaan. De rechter heeft het beroep gegrond verklaard en de minister opgedragen om een nieuwe beschikking te geven, waarbij de eerder afgewezen documenten alsnog beoordeeld moeten worden op hun openbaarheidsstatus. Tevens is de minister veroordeeld in de proceskosten van de procedure.

Uitspraak

Uitspraak van 12 december 2016
LAR nr. 245 van 2014
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:
[appellante],
wonend in Aruba,
APPELLANTE,
gemachtigde: mr. H.S. Croes, advocaat,
gericht tegen:
de minister van Volksgezondheid en Sport,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia (DWJZ).

1.PROCESVERLOOP

Bij brief van 19 juli 2013 heeft appellante verweerder verzocht om openbaarmaking krachtens de Landsverordening openbaarheid van bestuur (de Lob) van alle belegstukken die tot de brief van verweerder aan het bestuur van de Fundacion Arubiano pa Maneho di Facilidadnan Deportivo van 26 oktober 2012 hebben geleid.
Bij brief van 26 september 2013 heeft appellante tegen het uitblijven van een beschikking op het verzoek bezwaar gemaakt.
Bij brief van 10 februari 2014 heeft appellante tegen het uitblijven van een beschikking op het bezwaar beroep ingesteld.
Ter zitting van het gerecht van 18 augustus 2014 heeft verweerder de desbetreffende stukken, te weten vier brieven van onderscheidenlijk 1 oktober 2009, 23 april, 2 en 3 mei 2012, in geanonimiseerde vorm overgelegd.
Bij uitspraak van 26 januari 2015 heeft het gerecht het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 20 november 2015 heeft het Hof, voor zover thans van belang, het daartegen door appellante ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van het gerecht vernietigd en de zaak naar het gerecht teruggewezen.
Bij brief van 31 oktober 2016 heeft appellante nadere stukken bij het gerecht ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 november 2016, waar partijen zijn verschenen bij voornoemde gemachtigden.
Uitspraak is bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Lob kan een ieder de minister schriftelijk verzoeken om informatie, neergelegd in documenten.
Ingevolge artikel 8, tweede lid, aanhef en onder d, blijft het verstrekken van informatie achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
2.2
Het Hof heeft overwogen dat nu appellante om openbaarmaking heeft verzocht en verweerder de stukken slechts gedeeltelijk, te weten in geanonimiseerde vorm, openbaar heeft gemaakt, verweerder niet geheel aan haar verzoek om openbaarmaking tegemoet is gekomen zodat appellante belang bij het beroep heeft behouden. Voorts heeft het Hof overwogen dat appellante, ook nadat verweerder een reële beschikking heeft gegeven, waartegen appellante geen beroep heeft ingesteld, belang bij het beroep tegen de fictieve afwijzing heeft behouden. Onder deze omstandigheden dient het gerecht ten minste te beoordelen of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat artikel 8, tweede lid, aanhef en onder d, van de Lob zich tegen openbaarmaking van de vier brieven in nietgeanonimiseerde vorm verzet, aldus het Hof.
2.3
Ter zitting van het gerecht van 7 november 2016 heeft verweerder het standpunt ingenomen dat artikel 8, tweede lid, aanhef en onder d, van de Lob zich niet tegen volledige openbaarmaking van de vier brieven verzet. Dat brengt met zich dat deze brieven voor openbaarmaking krachtens de Lob in aanmerking komen, op de vermelding van het woonadres en het identiteitsnummer van betrokkene in voormelde brief van 2 mei 2012 na, aldus verweerder. Reeds om deze reden komt het met een afwijzende beschikking gelijkgestelde uitblijven van een beschikking op het gemaakte bezwaar als onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd voor vernietiging in aanmerking.
2.4
Verweerder heeft zich evenwel in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van voormelde betrokkene zwaarder weegt dan het openbaarheidsbelang. Gelet hierop, mag verweerder verstrekking van het woonadres en het identiteitsnummer van deze betrokkene krachtens artikel 8, tweede lid, aanhef en onder d, van de Lob weigeren door het onleesbaar maken van deze gegevens bij het openbaar maken van voormelde brief van 2 mei 2012.
2.5
Het beroep is gegrond. Het met een afwijzende beschikking gelijkgestelde uitblijven van een beschikking op het tegen het uitblijven van een beschikking op het verzoek van 19 juli 2013 gemaakte bezwaar dient te worden vernietigd.
2.5
Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het beroep van appellante gegrond;
- vernietigt het met een afwijzende beschikking gelijkgestelde uitblijven van een beschikking op het door appellante tegen het uitblijven van een beschikking op het verzoek gemaakte bezwaar;
- draagt verweerder op om met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuwe beschikking op het door appellante tegen het uitblijven van een beschikking op zijn verzoek van 19 juli 2013 gemaakte bezwaar te geven;
- veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, welke worden begroot op een bedrag van Afl. 2.450,-- aan gemachtigdensalaris;
- gelast verweerder om het door verzoekster gestorte griffierecht van Afl. 25,-- te vergoeden.
Deze beslissing werd gegeven door mr. W.C.E. Winfield, rechter in dit gerecht, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op maandag 12 december 2016, in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 53a LAR).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen zes weken na de dag waarop de beslissing op het beroep is gedagtekend. De instelling van het hoger beroep geschiedt door indiening bij de griffie van het gerecht van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 53b LAR).