In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 5 januari 2016 uitspraak gedaan in een verzoek tot erkenning van een buitenlandse notariële akte. Het verzoek werd ingediend door de vader van de minderjarige Y, die in Aruba woont. De moeder van Y, die in de Dominicaanse Republiek woont, was niet verschenen op de zitting, ondanks dat zij daartoe was opgeroepen. De vader verzocht om erkenning van een notariële akte, waarin de moeder hem machtigde om namens de minderjarige te handelen, waaronder het naar school sturen en medische zorg verlenen.
De minderjarige Y is geboren in de Dominicaanse Republiek en verblijft sinds 12 december 2012 in Aruba, maar heeft geen verblijfstitel. Het gerecht beoordeelde het verzoek op basis van artikel 1:26 van het Burgerlijk Wetboek, dat de mogelijkheid biedt om een verklaring voor recht af te geven over de geldigheid van buitenlandse akten. Het gerecht concludeerde echter dat de overgelegde akte niet vatbaar is voor opname in het register van de burgerlijke stand, omdat deze geen informatie bevat over voogdij of gezag over minderjarigen.
Daarom werd het verzoek van de vader afgewezen. De beschikking werd openbaar uitgesproken door rechter mr. W.C.E. Winfield in aanwezigheid van de griffier.