ECLI:NL:OGEAA:2016:412

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
13 juni 2016
Publicatiedatum
22 juni 2016
Zaaknummer
GAZA nr. 276 van 2016
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van een ambtenaar in het belang van de dienst tijdens een disciplinaire procedure

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 13 juni 2016 uitspraak gedaan over het bezwaar van klager tegen zijn schorsing in het kader van een disciplinaire procedure. Klager, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. H.S. Croes, was geschorst door de Gouverneur van Aruba, vertegenwoordigd door mr. I.L. Ras Orman, naar aanleiding van een verdenking van ernstig plichtsverzuim. De schorsing was gebaseerd op artikel 87 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht, dat de mogelijkheid biedt om een ambtenaar te schorsen wanneer het belang van de dienst dat vordert. Klager had zich niet kunnen verenigen met de schorsing en stelde dat deze onevenredig was ten opzichte van de hem verweten feiten.

Tijdens de zitting op 23 mei 2016 werd duidelijk dat klager op 27 augustus 2015 betrokken was bij een protestactie waarbij hij een steen had gegooid. Dit feit leidde tot zijn aanhouding en de opstart van een disciplinair onderzoek. Het gerecht oordeelde dat er voldoende grond was voor de schorsing, gezien de concrete verdenking van ernstig plichtsverzuim. Het gerecht benadrukte dat de schorsing niet langer mag duren dan noodzakelijk en dat de verweerder voortvarendheid moet betrachten in het disciplinaire onderzoek.

Het beroep van klager op het gelijkheidsbeginsel werd verworpen, omdat niet was aangetoond dat er sprake was van gelijke gevallen. Uiteindelijk verklaarde het gerecht het bezwaar ongegrond, zonder veroordeling in proceskosten. Klager heeft de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen binnen dertig dagen na de uitspraak.

Uitspraak

Uitspraak van 13 juni 2016
GAZA nr. 276 van 2016
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het bezwaar in de zin van
de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:
[KLAGER],
wonende te Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: de advocaat mr. H.S. Croes,
tegen:
DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,
zetelende te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. I.L. Ras Orman (DWJZ).

1.PROCESVERLOOP

Bij Landsbesluit van 27 november 2015, no. 1, heeft verweerder klager met ingang van de dag na dagtekening van dit Landsbesluit in het belang van de dienst in zijn ambt geschorst, tot op de dag waarop het bevoegd gezag een besluit heeft genomen omtrent de disciplinaire strafoplegging.
Tegen dit Landsbesluit (hierna: de bestreden beschikking) heeft klager bezwaar gemaakt bij het gerecht.
De zaak is behandeld ter zitting van 23 mei 2016, alwaar zijn verschenen klager in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde en verweerder bij zijn gemachtigde
Uitspraak is bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Klager kan zich niet verenigen met de hem opgelegde schorsing en stelt zich daarbij op het standpunt dat deze onevenredig is ten aanzien van hetgeen hem wordt verweten.
2.2
De in de bestreden beschikking vervatte schorsing is gebaseerd op artikel 87, aanhef en onder c van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma). Volgens deze bepaling kan, onverminderd het bepaalde in artikel 82 van de Lma, de ambtenaar door het bevoegde gezag worden geschorst in zijn ambt wanneer, naar het oordeel van het bevoegde gezag, het belang van de dienst dat vordert. Het gaat hier derhalve om de bevoegdheid van het bevoegde gezag om een ordemaatregel te treffen. Naar vaste jurisprudentie vindt het bevoegde gezag in een hem bekend geworden concrete verdenking van ernstig plichtsverzuim van een ambtenaar waardoor aan diens integriteit moet worden getwijfeld en waardoor het noodzakelijk in de ambtenaar te stellen vertrouwen dermate is geschaad dat het niet aanvaardbaar is dat hij zijn werkzaamheden blijft verrichten, in het algemeen voldoende grond voor het treffen van een ordemaatregel [1] .
2.3
Wat betreft de vraag of in dit geval er voldoende grond voor het treffen van een ordemaatregel bestond, overweegt de ambtenarenrechter dat de maatregel is genomen in verband met een door verweerder opgestart disciplinair onderzoek naar aanleiding van het vermoeden van door klager op 27 augustus 2015 gepleegd ernstig plichtsverzuim.
2.4
Klager heeft ter zitting beaamd dat hij tijdens een manifestatie c.q. protestactie voor het Bestuurskantoor op 27 augustus 2015 met een steen heeft gegooid. Verzoeker is ter zake van dit feit tevens aangehouden en in bewaring gesteld.
2.5
Naar het oordeel van het gerecht gaat het in deze om een concrete verdenking van ernstig plichtsverzuim, zodat schorsing gedurende het disciplinaire onderzoek in redelijkheid in het belang van de dienst kan worden geacht. Het gerecht merkt in dit verband echter wel op dat het rechtszekerheidsbeginsel met zich brengt dat een schorsing niet langer duurt dan noodzakelijk en in dat verband door verweerder voortvarendheid dient te worden betracht bij de uitvoering van het disciplinaire onderzoek.
2.6
Klagers beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt nu niet aannemelijk is geworden dat sprake is van gelijke gevallen.
2.7
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het bezwaar ongegrond is. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat gelet hierop, geen wettelijke grondslag.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar ongegrond.
Aldus gegeven door mr. M.T. Paulides, rechter in ambtenarenzaken, en in het openbaar uitgesproken ter zitting van maandag, 13 juni 2016, in tegenwoordigheid van de griffier.
Ieder der partijen is bevoegd tegen een door het gerecht genomen met redenen omklede eindbeslissing als bedoeld in artikel 89, hoger beroep in te stellen (art. 97, eerste lid, La).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger dan wel gemachtigde bij de uitspraak tegenwoordig is geweest, en in de andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending of terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, welke dag bij toezending aan de voet van het afschrift en bij terhandstelling op het ontvangstbewijs wordt vermeld (art. 98, eerste lid, La).
Het hoger beroep wordt ingesteld door een beroepschrift aan de raad in te zenden ter griffie van die raad te Oranjestad (art. 98, tweede lid, La).

Voetnoten

1.Zie bv. Centrale Raad van Beroep d.d. 16 december 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU8683