ECLI:NL:OGEAA:2016:374
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening verblijfsvergunning op basis van onvoldoende spoedeisend belang
In deze zaak heeft de verzoekster, van Cubaanse nationaliteit en woonachtig in Aruba, een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening in verband met haar aanvraag voor een verblijfsvergunning. De verzoekster had eerder op 28 mei 2014 een aanvraag ingediend voor een vergunning tot verblijf voor onbepaalde tijd, welke door de verweerder was afgewezen. Hiertegen heeft de verzoekster op 26 juni 2014 bezwaar gemaakt, maar op dit bezwaar was nog niet beslist. Op 10 maart 2016 heeft de verzoekster het gerecht benaderd met het verzoek om een voorlopige voorziening.
De zitting vond plaats op 4 april 2016, waar de verzoekster werd bijgestaan door haar gemachtigde, mr. R.E.B. Gibbs, en de verweerder vertegenwoordigd was door mr. N.R. Sneek. Het gerecht heeft overwogen dat, volgens artikel 54 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar), een verzoek om een voorlopige voorziening kan worden gedaan indien de uitvoering van de bestreden beschikking onevenredig nadeel zou veroorzaken. Echter, het gerecht heeft vastgesteld dat er geen voldoende spoedeisend belang was aangetoond door de verzoekster. Er was geen bewijs dat de verzoekster met onmiddellijke verwijdering werd bedreigd of dat zij door de afwijzing van haar verblijfsvergunning niet meer verzekerd was voor noodzakelijke medische zorg.
Op basis van deze overwegingen heeft het gerecht besloten het verzoek om een voorlopige voorziening af te wijzen. De uitspraak werd gedaan door mr. W.C.E. Winfield op 25 april 2016, in aanwezigheid van de griffier.