ECLI:NL:OGEAA:2016:209

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
24 maart 2016
Publicatiedatum
6 april 2016
Zaaknummer
228 van 2015 (ontneming), P-2015/00765
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingszaak betreffende verduistering en valsheid in geschrifte door ambtenaar

In deze ontbindingszaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 24 maart 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een ambtenaar die beschuldigd werd van medeplegen van verduistering en valsheid in geschrifte. De veroordeelde, geboren in 1965, verscheen zonder rechtsbijstand ter openbare terechtzitting op 3 maart 2016. De officier van justitie, mr. B.J. Schmitz, diende een vordering in op basis van artikel 1:77 van het Wetboek van Strafrecht, waarin werd verzocht om ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De veroordeelde was eerder veroordeeld voor het opzettelijk verduisteren van geld dat hij in zijn bediening onder zich had, en voor valsheid in geschrifte, beide feiten gepleegd vóór de inwerkingtreding van het nieuwe Wetboek van Strafrecht op 15 februari 2014.

De vordering van de officier van justitie was aanvankelijk gericht op een bedrag van Afl. 109.088,-, maar werd tijdens de zitting verhoogd naar Afl. 120.006,-. De verdediging voerde aan dat de veroordeelde slechts verantwoordelijk was voor een bedrag van (ruim) Afl. 5.000,-, maar dit verweer werd verworpen. Het gerecht oordeelde dat de veroordeelde en haar mededader gezamenlijk het bedrag van Afl. 120.006,- hadden verduisterd en dat zij wederrechtelijk voordeel hadden genoten van de verduisterde gelden.

Het gerecht legde de veroordeelde de verplichting op tot betaling van Afl. 60.003,- aan het Land Aruba, alsmede vervangende hechtenis van acht maanden bij uitblijven van volledige betaling. De beslissing is gebaseerd op de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en de rechter heeft de zaak afgesloten met de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de bijbehorende sancties.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
B E S L I S S I N G
op de vordering van de officier van justitie ex artikel 1:77 van het Wetboek van Strafrecht ten aanzien van de veroordeelde:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1965 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats]
[adres].

1.Onderzoek van de zaak

1.1
De vordering is inhoudelijk behandeld ter openbare terechtzitting van 3 maart 2016. De veroordeelde is verschenen zonder rechtsbijstand en op de vordering gehoord.
1.2
Het gerecht heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsman van de veroordeelde ter terechtzitting naar voren is gebracht. Het gerecht heeft verder kennis genomen van het procesdossier in de zaak met opgemeld parketnummer.

2.Grondslag van de vordering

2.1
De veroordeelde is bij vonnis van dit gerecht van heden, 24 maart 2016, voor zover van belang, veroordeeld ter zake van:
1. Medeplegen van als ambtenaar opzettelijk geld dat hij in zijn bediening onder zich heeft, verduisteren, meermalen gepleegd,
strafbaar gesteld bij artikel 375 van het Wetboek van Strafrecht (oud);
2. Medeplegen van valsheid in geschrifte, meermalen gepleegd,
strafbaar gesteld bij artikel 230, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (oud).
2.2
Het gerecht neemt als grondslag van de vordering in aanmerking voornoemd onder 1 bewezen verklaard feit. Het gerecht tekent hierbij aan dat dit feit is gepleegd vóór de inwerkingtreding van het nieuwe Wetboek van Strafrecht, op 15 februari 2014, zodat, ingevolge artikel 1:1 van dit wetboek, op de onderhavige ontnemingsvordering de in artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht (oud) neergelegde bepalingen van toepassing blijven, voor zover die toepassing gunstiger zou zijn voor de veroordeelde.
3.De vordering
3.1
De inleidende schriftelijke vordering van 28 april 2014 (lees: 2015) van de officier van justitie, mr. B.J. Schmitz, strekt er toe dat het gerecht de maatregel van ontneming van het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel, als bedoeld in artikel 1:77, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, oplegt tot betaling aan het Land Aruba van het geschatte voordeel tot een maximumbedrag van Afl. 109.088,-.
Tevens vordert de officier van justitie dat het gerecht vervangende hechtenis toepast, indien volledige betaling van het verschuldigde bedrag of het volledig verhaal uitblijft.
3.2
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de vordering gewijzigd, in die zin dat thans wordt gevorderd dat het door de veroordeelde aan het Land Aruba te betalen bedrag aan geschat voordeel met Afl. 10.918,- wordt verhoogd tot een maximumbedrag van Afl. 120.006,-. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie de vordering voorts in die zin gewijzigd, dat deze, voor zover voor toewijzing noodzakelijk, mede geacht wordt te berusten op artikel 1:77, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Ten slotte heeft de officier van justitie gevorderd voormeld bedrag pondspondsgewijs te verdelen over de veroordeelde en haar mededader, […], zodat ieder verplicht wordt een bedrag van Afl. 60.003,- aan het Land te betalen, met toepassing van vervangende hechtenis van een jaar bij uitblijven van volledige betaling.

4.De verdediging

Door de veroordeelde is in wezen geen ander verweer gevoerd, dan dat zij slechts verantwoordelijk is voor de verduistering van een bedrag van ten hoogste (ruim) Afl. 5.000,-, en dat het verduisterde geld (geheel) ten goede moet zijn gekomen aan [medeverdachte]. De hoogte van het volgens de vordering, zoals gewijzigd ter terechtzitting, in totaal verduisterde geld (Afl. 120.006,-) heeft de veroordeelde niet betwist.

5.De beoordeling

Het verweer van de verdediging wordt verworpen. Bij het veroordelend vonnis van heden, 24 maart 2016, is bewezen geacht dat de veroordeelde als ambtenaar tezamen en in vereniging met haar mededader […] voornoemd bedrag van in totaal Afl. 120.006,- heeft verduisterd, dat wil zeggen aan zijn ambtelijke bestemming heeft onttrokken. Daarbij is haar verklaring, dat zij slechts weet had van de verdwijning van een bedrag van (ruim) Afl. 5.000,- en dat uitsluitend haar mededader verantwoordelijk is voor de verduistering van het resterende bedrag, ongeloofwaardig geoordeeld. Hoewel uit de bewezenverklaring van het tenlastegelegde niet zonder meer voortvloeit dat de veroordeelde en haar mededader voordeel hebben genoten van de verduisterde gelden, acht het gerecht, met de officier van justitie, voldoende aannemelijk dat dit wel het geval is geweest. Het procesdossier noch de verklaring van de veroordeelde en haar mededader bevat immers enig aanknopingspunt dat buiten hen nog anderen bij de verdwijning van het geld betrokken zijn geweest. De veroordeelde noch haar mededader heeft voorts enig antwoord kunnen geven op de vraag wat er met het verduisterde geld is gebeurd, anders dan de ongeloofwaardig geoordeelde verklaring dat zij elkaar voor de verdwijning van het overgrote deel daarvan verantwoordelijk houden. Bij het ontbreken van een andere plausibele verklaring kan hieruit kan de conclusie worden getrokken dat het geld ten goede aan beiden is gekomen. Beiden hebben derhalve uit het strafbare feit wederrechtelijk voordeel genoten. Nu hun verklaringen verder geen inzicht bieden in de verhouding waarin ieder van hen dit voordeel heeft genoten, ziet het gerecht aanleiding om, overeenkomstig de vordering van de officier dit voordeel, pondspondsgewijs over de veroordeelde en haar mededader om te slaan.

6.Bewijsmiddelen

6.1
De overtuiging dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten is gegrond op de feiten en de omstandigheden, die in de wettige bewijsmiddelen zijn vervat.
6.2
De bewijsmiddelen zullen in geval van hoger beroep in een aan deze beslissing te hechten bijlage worden opgenomen.

7.Berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel

7.1
Uitgaande van het bovenstaande komt het gerecht tot de conclusie dat het door de veroordeelde uit het bewezenverklaarde feit wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden geschat op de helft van Afl 120.006,- = Afl. 60.003,-.
7.2Het gerecht zal de veroordeelde de verplichting opleggen tot betaling van Afl. 60.003,-aan het Land Aruba ter ontneming van het wederechtelijk verkregen voordeel. Bij niet volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag zal vervangende hechtenis van na te melden duur worden toegepast.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de navolgende wettelijke bepalingen: artikel 1:77 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 38e, vierde lid, juncto artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht (oud)

9.Beslissing

Het gerecht:
stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
ZESTIGDUIZENDENDRIE FLORIN (Afl. 60.003,-);
legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van voormeld bedrag aan het Land Aruba ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
bepaalt dat bij gebreke van volledige betaling of verhaal vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van
ACHT (8) MAANDEN.
Deze beslissing is gegeven door de rechter mr. W.C.E. Winfield en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit gerecht op 24 maart 2016, in tegenwoordigheid van de griffier.