In deze zaak heeft de moeder, die inmiddels meerderjarig is, verzocht om het ouderlijk gezag over haar minderjarige kind. De moeder was eerder minderjarig en had daarom geen gezag over het kind, dat onder voogdij stond van een aangewezen voogdes. De procedure begon met een verzoekschrift dat op 21 januari 2015 werd ingediend, gevolgd door een verweerschrift van de voogdes op 17 maart 2015. Tijdens de mondelinge behandeling op 24 maart 2015 waren beide partijen aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigden, evenals de Voogdijraad, die het belang van het kind vertegenwoordigde.
De Voogdijraad heeft een rapport opgesteld waarin werd geconcludeerd dat de moeder niet in staat is om de wensen en behoeften van het kind te begrijpen en dat er gegronde vrees bestaat dat de belangen van het kind verwaarloosd zullen worden als het verzoek wordt ingewilligd. De moeder heeft niet kunnen aantonen waarom zij met het gezag belast zou moeten worden en de minderjarige heeft aangegeven niet bij de moeder te willen wonen. Het gerecht heeft op basis van deze bevindingen besloten het verzoek van de moeder af te wijzen, omdat het niet in het belang van het kind zou zijn om haar met het gezag te belasten.
De rechter heeft ook besloten dat de kosten van de procedure gecompenseerd worden, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt. De voogdes kreeg toestemming om kosteloos te procederen, gezien het bewijs van onvermogen dat was overlegd. De beschikking werd gegeven op 5 januari 2016 door rechter mr. W.C.E. Winfield, in aanwezigheid van de griffier.