Op 15 maart 2016 heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba uitspraak gedaan in een zaak betreffende de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van een minderjarige. De verzoekster, de moeder van de minderjarige, vroeg toestemming om kosteloos te mogen procederen en om vast te stellen dat de man, Z, de vader is van de minderjarige, Y. De procedure begon met een verzoekschrift dat op 4 december 2015 was ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 2 februari 2016 waren de verzoekster, haar advocaat mr. G.L. Griffith, de ambtenaar van de burgerlijke stand vertegenwoordigd door mr. J. Koolman, en de vertegenwoordiger van de Voogdijraad aanwezig.
De feiten van de zaak tonen aan dat de minderjarige is geboren uit het huwelijk van de moeder en A in 2013. Eerder was er een echtscheiding uitgesproken en was de ontkenning van het vaderschap van A gegrond verklaard. De moeder verzocht nu om de juridische vaststelling van het vaderschap van Z, die de biologische vader blijkt te zijn volgens een DNA-onderzoek. Het gerecht oordeelde dat, hoewel er geen specifieke wetgeving in Aruba is voor de gerechtelijke vaststelling van vaderschap, het recht op eerbiediging van het privé-, gezins- en familieleven onder artikel 8 van het EVRM van toepassing is.
Het gerecht heeft de Voogdijraad benoemd tot bijzondere curator van de minderjarige en heeft het verzoek van de moeder toegewezen. De beslissing houdt in dat Z als vader van Y wordt erkend, met terugwerkende kracht tot de geboorte van het kind. De kosten van de procedure worden door elke partij zelf gedragen. Deze beschikking is gegeven door mr. W.C.E. Winfield, rechter in dit gerecht, in tegenwoordigheid van de griffier.