ECLI:NL:OGEAA:2016:176

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
15 maart 2016
Publicatiedatum
23 maart 2016
Zaaknummer
E.J. nr. 2763 van 2015
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gerechtelijke vaststelling van vaderschap in Aruba met betrekking tot minderjarige

Op 15 maart 2016 heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba uitspraak gedaan in een zaak betreffende de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van een minderjarige. De verzoekster, de moeder van de minderjarige, vroeg toestemming om kosteloos te mogen procederen en om vast te stellen dat de man, Z, de vader is van de minderjarige, Y. De procedure begon met een verzoekschrift dat op 4 december 2015 was ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 2 februari 2016 waren de verzoekster, haar advocaat mr. G.L. Griffith, de ambtenaar van de burgerlijke stand vertegenwoordigd door mr. J. Koolman, en de vertegenwoordiger van de Voogdijraad aanwezig.

De feiten van de zaak tonen aan dat de minderjarige is geboren uit het huwelijk van de moeder en A in 2013. Eerder was er een echtscheiding uitgesproken en was de ontkenning van het vaderschap van A gegrond verklaard. De moeder verzocht nu om de juridische vaststelling van het vaderschap van Z, die de biologische vader blijkt te zijn volgens een DNA-onderzoek. Het gerecht oordeelde dat, hoewel er geen specifieke wetgeving in Aruba is voor de gerechtelijke vaststelling van vaderschap, het recht op eerbiediging van het privé-, gezins- en familieleven onder artikel 8 van het EVRM van toepassing is.

Het gerecht heeft de Voogdijraad benoemd tot bijzondere curator van de minderjarige en heeft het verzoek van de moeder toegewezen. De beslissing houdt in dat Z als vader van Y wordt erkend, met terugwerkende kracht tot de geboorte van het kind. De kosten van de procedure worden door elke partij zelf gedragen. Deze beschikking is gegeven door mr. W.C.E. Winfield, rechter in dit gerecht, in tegenwoordigheid van de griffier.

Uitspraak

Beschikking van 15 maart 2016
Behorend bij E.J. nr. 2763 van 2015
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
op het verzoek van:
X,
wonende in Aruba,
in haar hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordiger van
Y, hierna: de minderjarige,
VERZOEKSTER, hierna: de moeder,
gemachtigde: de advocaat mr. G.L. Griffith,
tegen
Z,
wonende in Aruba,
VERWEERDER, hierna: de man,
procederende in persoon.
Belanghebbenden:
1. de ambtenaar van de burgerlijke stand,
2. de Voogdijraad.

1.DE PROCEDURE

De procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met producties, ingediend op 4 december 2015;
  • de griffiersaantekeningen van de mondelinge behandeling van 2 februari 2016, waaruit blijkt dat zijn verschenen verzoekster samen met haar gemachtigde, de ambtenaar van de burgerlijke stand, vertegenwoordigd door mr. J. Koolman, en de vertegenwoordiger van de Voogdijraad.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.DE FEITEN

2.1
Uit het huwelijk tussen de moeder en A is op [datum] 2013 in Aruba geboren de minderjarige.
2.2
Bij beschikking van dit gerecht van 2 september 2013 (EJ nr. 920 van 2013) is de echtscheiding tussen de partijen uitgesproken.
2.3
Bij beschikking van dit gerecht van 16 september 2014 (EJ nr. 1495 van 2014) is de ontkenning van het door het huwelijk ontstane vaderschap van A van de minderjarige gegrond verklaard.

3.HET VERZOEK

Het verzoek strekt ertoe om de moeder toestemming te verlenen om kosteloos te mogen procederen en om vast te stellen dat de man de vader is van de minderjarige.

4.DE BEOORDELING

4.1
Hoewel een vaderloos kind aan het in artikel 8 van het EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van het privé-, gezins- en familieleven in beginsel een aanspraak op een gerechtelijke vaststelling van vaderschap kan ontlenen, ontbreekt in de wetgeving van Aruba een regeling terzake. In Nederland is de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap ingevoerd per 1 april 1998. In Aruba is er inmiddels ook een legislatief proces terzake in gang gezet. De vraag is of het gerecht daarom, evenals de Nederlandse rechter tot april 1998, pas op de plaats moet maken en - na een belangenafweging - moet oordelen dat in het onderhavige geval in de gegeven staatsrechtelijke verhoudingen de rechter een terughoudende opstelling past en dat belangrijke rechtspolitieke keuzen moeten worden gemaakt die in beginsel aan de wetgever zijn.
In navolging van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba (uitspraak van 16 juli 2009, ECLI:NL:OGHNAA:2009:BJ6210) dient deze vraag in het onderhavige geval ontkennend te worden beantwoord.
4.2
De rechtspolitieke keuzen die naar het zich laat aanzien door de wetgever moeten worden gemaakt betreffen het geval dat de putatieve verwekker niet langer in leven is en zijn nalatenschap is opengevallen. In casu doet zich die situatie niet voor.
Gesteld noch gebleken is dat alleen om erfrechtelijke redenen op gerechtelijke vaststelling van het vaderschap aanspraak wordt gemaakt. Evenmin is gebleken van enig ander (erfrechtelijk) belang van anderen, zoals familieleden van de natuurlijke vader, waartegen het belang van het kind zou kunnen worden afgewogen. Voorts is van belang dat, voor zover het zich laat aanzien, in de toekomstige wetgeving geen verjarings- of vervaltermijnen zullen worden opgenomen waaraan het verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap wordt onderworpen, veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat zulke termijnen, bezien in het licht van het EVRM, niet disproportioneel zouden zijn. Ook het Nederlandse recht kent dergelijke termijnen niet.
De slotsom is dat het gerecht in dit geval toepassing zal aan artikel 8 van het EVRM en zich niet daarvan onthoudt in afwachting van wetgeving.
4.3
Voor de gerechtelijke vaststelling van de vaderschap is noodzakelijk dat de man de verwekker van de minderjarige is. De verzoekster heeft het resultaat van een DNA-onderzoek naar de verwantschap tussen de minderjarige en de man overgelegd, waaruit blijkt dat de man de biologische vader van de minderjarige is. Het vaderschap van de man is daarmee vast komen te staan.
4.4
Ingevolge artikel 1:212 van het Burgerlijk Wetboek (BW) dient in zaken van afstamming het minderjarige kind vertegenwoordigd te worden door een daartoe door het gerecht benoemde bijzondere curator. De Voogdijraad heeft ter zitting zich bereid verklaard als bijzondere curator van de minderjarige op te treden en heeft geadviseerd om het verzoek toe te wijzen.
4.5
Het gerecht acht het verzoek in het belang van de minderjarige en nu voor het overige van geen bezwaar is gebleken, zal het verzoek worden toegewezen.
4.6
De gerechtelijke vaststelling van het vaderschap zal worden uitgesproken, met enkele passende voorzieningen in verband met de rechtszekerheid.
4.7
Gelet op de aard van de procedure zal worden bepaald dat elke partij de eigen kosten draagt.

5.DE BESLISSING

Het gerecht:
verleent de moeder toestemming om kosteloos te mogen procederen;
benoemt de Voogdijraad tot bijzonder curator van de minderjarige;
stelt vast dat Z, geboren op [datum] 1973 in Aruba, de vader is van Y, geboren op [datum] 2013 in Aruba;
bepaalt dat deze vaststelling terugwerkt tot de geboorte van het kind, met dien verstande dat te goeder trouw door derden verkregen rechten daardoor niet worden geschaad en er geen verplichting tot teruggave van vermogensrechtelijke voordelen ontstaat, voor zover degene die hen heeft genoten op de dag van deze beschikking niet was gebaat;
bepaalt dat de griffier van het gerecht, zodra deze beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, een afschrift van de beschikking doet toekomen aan de ambtenaar van de burgerlijke stand in Aruba, opdat deze een latere vermelding toevoegt aan de geboorteakte van de minderjarige;
bepaalt dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven op dinsdag 15 maart 2016 door mr. W.C.E. Winfield, rechter in dit gerecht, in tegenwoordigheid van de griffier.