ECLI:NL:OGEAA:2016:108

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
15 februari 2016
Publicatiedatum
19 februari 2016
Zaaknummer
LAR nr. 777 van 2015
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een gehandicaptenuitkering en de ontvankelijkheid van bezwaar

In deze zaak gaat het om een verzoek van appellante om toekenning van een gehandicaptenuitkering, na een eerdere afwijzing door de minister van Sociale Zaken, Jeugd en Arbeid. De minister had op 28 februari 2014 het verzoek van appellante om een uitkering afgewezen. Appellante maakte hiertegen bezwaar, maar dit bezwaar werd op 2 april 2015 niet-ontvankelijk verklaard. Appellante heeft vervolgens beroep ingesteld bij het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba. Tijdens de zitting op 30 november 2015 werd de zaak behandeld, waarbij zowel appellante als de minister vertegenwoordigd waren.

De rechter overweegt dat de minister ten onrechte heeft aangenomen dat appellante geen belang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van haar bezwaar, omdat zij inmiddels een uitkering had gekregen. Appellante stelt dat zij recht heeft op de uitkering vanaf de datum van haar oorspronkelijke aanvraag, 22 augustus 2013, en dat de toekenning van 17 december 2014 niet volledig tegemoetkomt aan haar bezwaar. De rechter concludeert dat het beroep gegrond is en vernietigt de beschikking op bezwaar van 2 april 2015. De minister wordt opgedragen om binnen drie maanden een inhoudelijke beslissing te nemen op het bezwaar van appellante. Tevens wordt het griffierecht aan appellante teruggegeven.

De uitspraak werd gedaan door mr. W.C.E. Winfield en is openbaar uitgesproken op 15 februari 2016. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof, dat binnen zes weken na dagtekening van de uitspraak moet worden ingesteld.

Uitspraak

Uitspraak van 15 februari 2016
LAR nr. 777 van 2015
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:
[ Appellante ],
wonende in Aruba,
APPELLANTE,
gemachtigde: Solange C. Croes,
tegen:
de minister van Sociale Zaken, Jeugd en Arbeid,
zetelende in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: dhr. A. Lumenier (DWJZ)

1.PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 28 februari 2014 heeft verweerder afwijzend beslist op het verzoek van appellante van 22 augustus 2013 om toekenning van een gehandicaptenuitkering.
Daartegen heeft appellante op 2 april 2014 bezwaar gemaakt.
Bij beschikking op bezwaar van 2 april 2015 heeft verweerder het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze beschikking heeft appellante op 15 april 2015 beroep ingesteld bij het gerecht.
De zaak is behandeld ter zitting van 30 november 2015, alwaar zijn verschenen appellante bij haar gemachtigde voornoemd, en verweerder bij zijn gemachtigde voornoemd, bijgestaan door H. Tromp, werkzaam bij de Directie Sociale Zaken.
Uitspraak is nader bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het Landsbesluit bijstandsverlening – voor zover hier van belang – verleent de Minister, indien ten genoegen van deze door een of meer doktersverklaringen en een advies van de directeur van de Directie Arbeid is aangetoond dat een inwonend werkloos kind van zestien jaar of ouder als gevolg van een lichamelijk of geestelijk gebrek in overwegende mate langdurig arbeidsongeschikt zal zijn, zelfstandige maatschappelijke hulp aan deze in de vorm van een gehandicaptenuitkering.
2.2
Hoewel het Landsbesluit bijstandsverlening daarvoor geen wettelijke basis biedt, pleegt verweerder, met overeenkomstige toepassing van artikel 8, eerste lid, voornoemd, ook aan inwonende personen, ouder dan 18 jaar, een gehandicaptenuitkering toe te kennen.
2.3
Aan de bestreden beschikking, strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van appellante, ligt als motivering ten grondslag dat zij geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar bezwaar, nu haar bij beschikking van 17 december 2014 met ingang van 1 november 2014 alsnog een gehandicaptenuitkering is toegekend. Verweerder gaat er hierbij kennelijk van uit dat met die toekenning volledig aan haar bezwaar tegen de oorspronkelijke afwijzende beschikking van 28 februari 2014 is tegemoet gekomen.
2.4
Appellante bestrijdt de juistheid van dit standpunt met succes.
2.4.1
Appellante stelt zich immers op het standpunt dat zij reeds met ingang van de datum van haar oorspronkelijke aanvraag – 22 augustus 2013 – althans 1 februari 2014 in aanmerking dient te worden gebracht voor een gehandicaptenuitkering. Met de toekenning van de uitkering zoals die heeft plaatsgevonden bij de beschikking van 17 december 2014 is derhalve niet volledig aan haar bezwaar tegemoetgekomen. Zij heeft derhalve nog steeds belang bij een inhoudelijke beoordeling door verweerder van haar bezwaar. Verweerder heeft dit miskend.
2.4.2
Voor zover verweerder nog zou willen betogen dat het alsnog heroverwegen van de oorspronkelijke beschikking van 28 februari 2014 niet tot het door appellante gewenste resultaat kan leiden, nu zij tegen de beschikking van 17 december 2014 geen rechtsmiddel heeft aangewend en deze beschikking derhalve in rechte onaantastbaar is geworden, faalt dit betoog.
Niet uitgesloten kan immers worden dat verweerder, in geval hij naar aanleiding van het bezwaar van appellante tegen de beslissing van 28 februari 2014 tot de conclusie komt dat die beschikking niet in stand kan blijven, in de zaak dient te voorzien op een wijze die betekenis heeft voor de onberoepen beschikking van 17 december 2014. Dat die beschikking inmiddels in rechte onaantastbaar is geworden, betekent immers niet dat verweerder daarop niet zou kunnen terugkomen. [1]
2.5
Gelet op het vorenstaande zal het gerecht dan ook het beroep gegrond verklaren. De beschikking op bezwaar van 28 februari 2014 zal worden vernietigd en verweerder zal worden opgedragen om alsnog een inhoudelijke beslissing op het bezwaar van appellante te nemen.
2.6
Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt de bestreden beschikking op bezwaar van 2 april 2015;
 bepaalt dat verweerder binnen drie maanden na dagtekening van deze uitspraak een inhoudelijke beslissing dient te nemen op het bezwaar van appellante;
 gelast de teruggave van het door appellante gestorte griffierecht van Afl. 25,--.
Deze beslissing werd gegeven door mr. W.C.E. Winfield, rechter in dit gerecht, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 15 februari 2016 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 53a LAR).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen zes weken na de dag waarop de beslissing op het beroep is gedagtekend. De instelling van het hoger beroep geschiedt door indiening bij de griffie van het Gerecht van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 53b LAR).

Voetnoten

1.Vergelijk Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, 18 december 2009, ECLI:NL:OGHNAA:2009:BN6676, en 29 november 2004, ECLI:NL:OGHNAA:2004:BF3962.