ECLI:NL:OGEAA:2015:62

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
25 mei 2015
Publicatiedatum
5 juni 2015
Zaaknummer
LAR nr. 3192 van 2014, LAR nr. 2729 van 2014, LAR nr. 2800 van 2014, LAR nr. 2804 van 2014, LAR nr. 3119 van 2014
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschil over hindervergunning voor windmolenpark in Aruba

In deze bestuursrechtelijke zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, ging het om de verlening van een hindervergunning voor de oprichting van een windmolenpark met acht windmolens met een vermogen van 3.0 MW. De vergunninghoudster, Windpark Urirama N.V., had bezwaar gemaakt tegen de verleende vergunning omdat zij inmiddels windmolens met een vermogen van 3.3 MW wenste op te richten, aangezien de molens met 3.0 MW niet meer geproduceerd worden. Het Gerecht oordeelde dat de vergunninghoudster niet rechtstreeks in haar belang was getroffen door de beschikking tot vergunningverlening, waardoor haar bezwaar terecht niet-ontvankelijk werd verklaard. Het beroep van de vergunninghoudster werd ongegrond verklaard.

Daarnaast waren er meerdere appellanten, omwonenden van het beoogde windmolenpark, die ook bezwaar hadden gemaakt tegen de vergunning. Het Gerecht oordeelde dat, nu de vergunninghoudster geen gebruik zou maken van de verleende vergunning, de overige appellanten geen belang meer hadden bij een inhoudelijke beoordeling van hun beroep. Hun beroep werd eveneens niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak werd gedaan op 25 mei 2015 door rechter W.C.E. Winfield, en tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof. De zaak illustreert de toepassing van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) en de voorwaarden waaronder belanghebbenden bezwaar kunnen maken tegen bestuursbesluiten.

Uitspraak

Uitspraak van 25 mei 2015
LAR nr. 3192 van 2014
LAR nr. 2729 van 2014
LAR nr. 2800 van 2014
LAR nr. 2804 van 2014
LAR nr. 3119 van 2014
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

1.[appellant],

2. [
[appellant],
2. [
[appellant],
2. [
[appellant],
2. [
[appellant],
2. [
[appellant],
2. [
[appellant],
wonende in Aruba,
APPELLANTEN tevens BELANGHEBBENDEN in de zin van artikel 37 van de Lar,
gemachtigde: de advocaat mr. M.M. Malmberg,

8.[appellant],

9.
[appellant],
wonende in Aruba,
APPELLANTEN tevens BELANGHEBBENDEN in de zin van artikel 37 van de Lar,
procederende in persoon,

10.[appellant],

wonende in Aruba,
APPELLANT tevens BELANGHEBBENDE in de zin van artikel 37 van de Lar,
procederende in persoon,

11.[appellant],

wonende in Aruba,
APPELLANT tevens BELANGHEBBENDE in de zin van artikel 37 van de Lar,
procederende in persoon,

12.de naamloze vennootschap Windpark Urirama N.V.,

gevestigd in Aruba,
APPELLANTE tevens BELANGHEBBENDE in de zin van artikel 37 van de Lar,
gemachtigde: de advocaat mr. J.L. Peterson
gericht tegen:
de minister van Justitie,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigden: de advocaten mrs. J.P. Sjiem Fat en G.M. Sjiem Fat.

1.PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 9 april 2014 heeft verweerder aan Windparken Aruba Real Estate N.V. een hindervergunning verleend voor het oprichten van een windmolenpark met acht windmolens met een vermogen van 3.0 MW. Bij beschikking van 5 juni 2014 heeft verweerder de op 9 april 2014 verleende hindervergunning gewijzigd. Met de wijziging is gevolg gegeven aan de statutaire naamswijziging van de vergunninghouder in Windpark Urirama N.V. en zijn een aantal vergunningsvoorwaarden toegevoegd, betrekking hebbende op de toegestane maximale geluidsproductie.
Appellanten sub 1 t/m 7 hebben op 6 juni 2014 en 2 juli 2014 bezwaar gemaakt.
Appellanten sub 8, 9 en 11 hebben op 2 juni 2014 bezwaar gemaakt.
Appellant sub 10 heeft op 10 juni 2014 bezwaar gemaakt.
Appellante sub 12 heeft op 5 juni 2014 bezwaar gemaakt.
Het bezwaar van appellanten sub 1 t/m 7 is bij beschikking van 11 november 2014 door verweerder ongegrond verklaard.
Het bezwaar van appellanten sub 8 t/m 11 is bij beschikking van 1 oktober 2014 door verweerder ongegrond verklaard.
Het bezwaar van appellante sub 12 is bij beschikking van 11 november 2014 door verweerder niet-ontvankelijk verklaard.
Op 23 november 2014 hebben appellanten sub 1 t/m 7 beroep ingesteld tegen de beschikking op bezwaar.
Op 4 november 2014 hebben appellanten 8 en 9 beroep ingesteld tegen de beschikking op bezwaar.
Op 12 november 2014 hebben appellanten sub 10 en 11 beroep ingesteld tegen de beschikking op bezwaar.
Op 17 december 2014 heeft appellante sub 12 beroep ingesteld tegen de beschikking op bezwaar.
De beroepen zijn behandeld ter zitting van 23 maart 2015, alwaar appellanten sub 1, 4, 6, 7 en 10 zich hebben laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Appellanten sub 2, 3 en 5 zijn verschenen in persoon, bijgestaan door hun gemachtigde. Appellanten sub 8, 9 en 11 zijn in persoon verschenen. Appellante sub 12 heeft zich laten vertegenwoordigen door [directeur], bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Uitspraak is bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Hinderverordening is het verboden om zonder vergunning van de minister van Justitie inrichtingen, die hetzij door de verspreiding van stank, rook of dampen, hetzij door geraas of gedruis, hetzij anderszins, voor de omgeving hinder, schade of gevaar kunnen veroorzaken, op te richten. Ingevolge artikel 1, tweede lid, van de Hinderverordening wordt een zelfde vergunning vereist om zodanige inrichtingen uit te breiden, van aard te veranderen of te verplaatsen.
2.2
Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Hinderverordening kan een vergunning alleen geweigerd worden in geval van vrees voor:
a. hinder van ernstige aard, zoals het ter bewoning ongeschikt maken van woonhuizen of gedeelten daarvan, het belemmeren van het gebruik van de gebouwen en lokalen, bedoeld in artikel 3, onder c, overeenkomstig de bestemming van die gebouwen of lokalen, het verspreiden van stank, rook of dampen en het maken van geraas of gedruis;
b. schade aan eigendommen, bedrijven of gezondheid en/of
c. gevaar.
2.3
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Lar wordt in deze landsverordening en de daarop berustende bepalingen verstaan onder belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een beschikking is betrokken.
2.4
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Lar kan degene die door een beschikking rechtstreeks in zijn belang is getroffen, het bestuursorgaan verzoeken de beschikking in heroverweging te nemen, tenzij deze op bezwaar is genomen.
2.5
Ingevolge artikel 23, eerste lid, van de Lar kan degene die rechtstreeks in zijn belang is getroffen door een op een bezwaarschrift genomen beslissing als bedoeld in de artikelen 12, eerste lid, 14, tweede lid, of 20, daartegen beroep instellen bij het gerecht.
2.6
Ten behoeve van appellante sub 12 is op 23 augustus 2012 een verzoek ingediend bij verweerder ter verkrijging van een hindervergunning voor het oprichten van een windmolenpark met tien windmolens met een vermogen van 3.0 MW. In het kader van de aanvraag heeft een ‘Social and Environmental Impact Assesment for Urirama Wind Farm’, plaatsgevonden. Dit onderzoek is uitgevoerd door KEMA Nederland B.V. (hierna: KEMA) en vastgelegd in het rapport van 8 juni 2012. In opdracht van verweerder is advies ingewonnen bij de Commissie m.e.r. ter zake de toetsing van genoemd rapport van KEMA, welk advies is neergelegd in het rapport gedateerd 8 november 2012. Mede naar aanleiding hiervan is het aantal windmolens waarvoor vergunning wordt gevraagd teruggebracht naar acht, in welk kader een additioneel onderzoek heeft plaatsgevonden door KEMA, vastgelegd in het rapport gedateerd 13 maart 2013. Door verweerder is tevens advies ingewonnen bij de Pan American Health Organization, welk advies is neergelegd in het rapport gedateerd 10 januari 2014. Bij beschikkingen van 29 april 2014 en 5 juni 2014 is aan appellante sub 12 de verzochte hindervergunning verstrekt voor de oprichting van een windmolenpark met acht windmolens met een vermogen van 3.0 MW. Zowel omwonenden, appellanten sub 1 t/m 11, als vergunninghoudster, appellante sub 12, hebben tegen die vergunning bezwaar gemaakt. Het bezwaar van appellanten sub 1 t/m 11 strekt er, kort gezegd, toe dat de gevraagde vergunning alsnog wordt geweigerd, vanwege het ontbreken van deugdelijk onderzoek naar de negatieve gevolgen van oprichting van het windmolenpark voor de omwonenden. Het bezwaar van appellante sub 12 strekt tot wijziging van de verleende vergunning in die zin dat toestemming wordt verleend voor het oprichten van windmolens met een vermogen van 3.3 MW in plaats van 3.0 MW, stellende dat windmolens met een vermogen van 3.0 MW niet meer door de fabrikant worden geproduceerd. Verweerder heeft het bezwaar van appellanten sub 1 t/m 11, na hen daarop te hebben gehoord, ongegrond verklaard en het bezwaar van appellante sub 12, na haar daarop te hebben gehoord, niet-ontvankelijk verklaard.
2.7
Het gerecht ziet aanleiding het beroep van appellante sub 12 eerst te bespreken, waarbij de vraag dient te worden beantwoord of voor de door appellante sub 12 gewenste wijziging van de vergunning, namelijk dat toestemming wordt verleend voor het oprichten van een windmolenpark met acht windmolens met een vermogen van 3.3 MW in plaats van 3.0 MW, een nieuwe vergunningaanvraag moet worden ingediend of dat die gewenste wijziging door middel van het maken van bezwaar tegen de oorspronkelijke vergunning kan worden bewerkstelligd.
2.8
Door appellante sub 12 is aangevoerd dat de verzochte wijziging van de vergunning een wijziging van ondergeschikte aard betreft waarvan de consequenties gering zijn. Verweerder heeft in haar bestreden beschikking gesteld dat de door appellante sub 12 beoogde wijziging niet kan worden bewerkstelligd door de indiening van een bezwaarschrift en dat voor oprichting van een windmolenpark dat afwijkt van het aan de verstrekte vergunning ten grondslag liggende verzoek, een nieuw verzoek dient te worden ingediend. Het gerecht deelt de opvatting van verweerder.
2.9
Artikel 9, eerste lid, van de Lar bepaalt dat bezwaar kan worden gemaakt door degene die ‘rechtstreeks in zijn belang is getroffen’ door een beschikking. Zoals ook blijkt uit de memorie van toelichting op de Lar, beoogt dit artikel een begrenzing aan te brengen. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever met het gebruik van het woord
getroffenheeft bedoeld te bepalen dat een beschikking rechtstreeks van
negatieveinvloed moet zijn op de belangen van de persoon die bezwaar wenst te maken of tegen een beslissing op bezwaar beroep wenst in te stellen. De bewoordingen van artikel 9, eerste lid, (en artikel 23, eerste lid) van de Lar verschillen in zoverre van die van artikel 3, eerste lid, van deze landsverordening, waarin als belanghebbende wordt omschreven degene wiens belang rechtstreeks bij een beschikking is
betrokken.Niet gezegd kan worden dat de beschikking van 9 april 2014, zoals gewijzigd bij beschikking 5 juni 2014, van negatieve invloed is geweest op de belangen van appellante sub 12. Met deze beschikkingen is immers geheel tegemoetgekomen aan haar vergunningaanvraag. Dat appellante sub 12 achteraf gezien geen gebruik kan maken van de vergunning omdat de vergunde windmolens niet meer worden geproduceerd, leidt niet tot een andere conclusie. Appellante sub 12 is door deze beschikking niet rechtstreeks in haar belang getroffen zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Lar, waardoor verweerder het bezwaar van appellante sub 12 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Haar beroep is ongegrond.
2.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van het beroep van appellante sub 12, komt het gerecht tot de navolgende overwegingen ten aanzien van het beroep van appellanten sub 1 t/m 11. Ter zitting is vast komen te staan dat appellante sub 12 geen gebruik (meer) kan en wenst te maken van de aan haar verleende hindervergunning. Daarmee staat vast dat die vergunning niet zal leiden tot oprichting van een windmolenpark en dus evenmin feitelijke (negatieve) gevolgen zal hebben voor omwonenden. Appellanten sub 1 t/m 11 hebben hierdoor geen belang meer hebben bij een inhoudelijke beoordeling van hun beroep. Voor zover appellanten sub 1 t/m 11 hebben betoogd dat beantwoording van de door hen aan de orde gestelde rechtsvragen van belang kunnen zijn voor een mogelijk in de toekomst te verstrekken hindervergunning – ter zitting is gebleken dat appellante sub 12 inmiddels een nieuwe vergunningaanvraag heeft ingediend voor oprichting van windmolens met een vermogen van 3.3 MW – zij er op gewezen dat de administratieve rechter in het kader van de Lar, enkel tot het beantwoorden van rechtsvragen is indien sprake is van een werkelijk geschil met betrekking tot een beschikking van een bestuursorgaan. Waar een dergelijk geschil niet of niet langer bestaat, mag de rechter geen rechtsvraag beantwoorden, uitsluitend vanwege de mogelijke betekenis van dat antwoord voor eventuele toekomstige gevallen. [1] Het beroep van appellanten sub 1 t/m 11 is niet-ontvankelijk.
2.11
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2.12
Het vorenstaande leidt tot de navolgende beslissing.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
 verklaart het beroep van appellanten sub 1 t/m 11 niet-ontvankelijk;
 verklaart het beroep van appellanten sub 12 ongegrond;
Deze uitspraak is gegeven door mr. W.C.E. Winfield, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 mei 2015, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 53a LAR).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen zes weken na de dag waarop de beslissing op het beroep is gedagtekend. De instelling van het hoger beroep geschiedt door indiening bij de griffie van het Gerecht van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 53b LAR).

Voetnoten

1.Zie ook Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, 20 november 2008, ECLI:NL:OGHNAA:2008:BG8858