ECLI:NL:OGEAA:2015:595

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
29 oktober 2015
Publicatiedatum
22 juli 2016
Zaaknummer
P-2014/18715, 403 van 2015
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift in Aruba

In deze strafzaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, is de verdachte beschuldigd van het medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift. De verdachte, geboren in 1964, heeft gedurende een periode van meer dan twee jaar in totaal 33 cheques ter verzilvering aangeboden bij de bank, die hij wist of had moeten weten dat ze vals waren. De cheques waren opgemaakt ten name van zijn ex-echtgenote, die hem had gevraagd deze cheques te verzilveren. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van acht maanden en een geldboete van Afl. 10.000,-. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet op de hoogte was van de valsheid van de cheques en slechts handelde in opdracht van zijn ex-echtgenote.

Tijdens de zitting op 8 oktober 2015 werd vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het gerecht bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.F.M. Zara. Het gerecht oordeelde dat er voldoende bewijs was dat de verdachte opzettelijk gebruik had gemaakt van de valse cheques, en dat hij zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat deze vals waren. De verdachte werd schuldig bevonden aan het medeplegen van het delict en kreeg een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 120 uur. De gevorderde geldboete werd niet opgelegd, rekening houdend met de financiële situatie van de verdachte en de mogelijkheid dat hij de schade aan de benadeelde stichting zou moeten vergoeden.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
S T R A F V O N N I S
in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1964 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats], [adres].

1.Onderzoek van de zaak

Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2015. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.F.M. Zara.
De officier van justitie, mr. C.D. Kardol, heeft ter terechtzitting gevorderd de verdachte ter zake van het impliciet primair tenlastegelegde te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, met aftrek van voorarrest. Tevens is gevorderd de verdachte een geldboete op te leggen van Afl. 10.000,-.
De raadsman heeft het woord tot verdediging gevoerd en heeft zijn pleitaantekeningen hierna overgelegd.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 oktober 2009 tot en met 01 november 2011 in Aruba, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk van een (of meerdere) valse of vervalste cheque(s), gebruik heeft gemaakt, waaronder:
- cheque (nummer [nummer]) d.d. 17 december 2009 ten name van [medeverdachte] ter waarde van AWG. 2.950,00 en/of
- cheque (nummer [nummer]) d.d. 23 oktober 2009 ten name van [medeverdachte]
ter waarde van AWG. 4.500,-- en/of
- cheque (nummer [nummer]) d.d. 12 februari 2010 ten name van [medeverdachte]
ter waarde van AWG. 4.435,00 en/of
- cheque (nummer [nummer]) d.d. 18 februari 2010 ten name van [medeverdachte]
ter waarde van AWG. 4.635,00 en/of
- cheque (nummer [nummer]) d.d. 25 februari 2010 ten name van [medeverdachte]
ter waarde van AWG. 5.935,00 en/of
- cheque (nummer [nummer]) d.d. 03 maart 2010 ten name van [medeverdachte] ter
waarde van AWG. 8.745,00 en/of
- cheque (nummer [nummer]) d.d. 04 november 2010 ten name van [medeverdachte] ter waarde van AWG. 9.868,45 en/of
- cheque (nummer [nummer]) d.d. 10 juni 2011 ten name van [medeverdachte] ter
waarde van AWG. 6.997,00 en/of
- cheque (nummer [nummer]) d.d. 17 oktober 2011 ten name van [medeverdachte] ter
waarde van AWG. 9.980,45 en/of
- cheque (nummer [nummer]) d.d. 31 oktober 2011 ten name van [medeverdachte] ter
waarde van AWG. 4.480,45,
(telkens) zijnde (een) geschrift(en) waaruit enig recht, enige verbintenis of enige bevrijding van schuld kan ontstaan, of dat/die bestemd is/zijn om tot bewijs van enig feit te dienen, en
bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat dat/die cheque(s) (telkens) valselijk en/of in strijd met de waarheid:
- waren voorzien van een handtekening die moest doorgaan voor een handtekening van een daartoe gerechtigd persoon en/of
- uit waren geschreven/ waren opgemaakt ten name van/ ter uitbetaling aan een daartoe niet gerechtigd persoon en
welk gebruik door verdachte er uit bestond dat hij, verdachte, een of meer (van die) cheque(s) aanbood bij een/de ([bank])bank ter (gedeeltelijke) (contante) incasso en/of (gedeeltelijke) storting (op rekening van een niet tot het op dat/die cheque(s) vermelde bedrag gerechtigde (rechts)persoon),
terwijl uit dat gebruik enig nadeel kon ontstaan;
(art 230, tweede lid Wetboek van strafrecht oud)

3.Voorvragen

Geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke vereisten voldoet en dus geldig is.
Bevoegdheid van het gerecht
Krachtens de wettelijke bepalingen is het gerecht bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsman heeft betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vervolging. Hij heeft daartoe – samengevat – aangevoerd dat het openbaar ministerie de onderhavige strafzaak niet gelijktijdig met die van (de thans veroordeelde) [medeverdachte] in 2014 ter terechtzitting aanhangig heeft gemaakt, hetgeen bij de verdachte het vertrouwen heeft gewekt dat het openbaar ministerie zijn strafzaak zou seponeren. Volgens de raadsman is er in casu sprake van schending van het opportuniteitsbeginsel.
De Arubaanse wetgever heeft, ingevolge artikel 10, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), de uitsluitende bevoegdheid tot het vervolgen van strafbare feiten toegekend aan het openbaar ministerie. Binnen dat kader is aan de officier van justitie de bevoegdheid gegeven tot het houden van toezicht op de opsporing van strafbare feiten (artikel 183, eerste lid, Sv), en tot toetsing van de aanwezigheid van gronden, teneinde (niet) tot vervolging over te gaan (artikel 207, eerste en tweede lid, Sv).
De beslissing van de officier van justitie om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. Een dergelijk uitzonderlijk geval doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet nadat door het openbaar ministerie gedane, of aan het openbaar ministerie toe te rekenen, uitlatingen (of daarmee gelijk te stellen gedragingen) bij de verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen hebben gewekt dat hij niet (verder) zal worden vervolgd [1] .
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is niet gebleken dat er sprake is van door de officier van justitie gedane, of aan de officier van justitie toe te rekenen, uitlatingen (of daarmee gelijk te stellen gedragingen), welke bij de verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen hebben kunnen wekken dat hij niet (verder) zou worden vervolgd ter zake van het door hem vermoedelijk gepleegde feit. Het enkele tijdsverloop tussen de invrijheidstelling van de verdachte en de berechting van de zaak tegen [medeverdachte] (nader te noemen: [medeverdachte]), óf tussen verdachtes invrijheidstelling en het tijdstip waarop zijn zaak vanwege de officier van justitie ter terechtzitting aanhangig is gemaakt, kan niet met een dergelijke uitlating of gedraging gelijk worden gesteld. Het gerecht is derhalve van oordeel dat de officier van justitie binnen de kaders van de hem geboden bevoegdheden heeft gehandeld en zijn vervolgingsrecht jegens de verdachte niet heeft verspeeld. Het gerecht concludeert derhalve dat het in voormeld artikel 207 Sv vervatte beginsel van de opportuniteit niet is geschonden en verwerpt het verweer van de raadsman.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn overigens geen feiten of omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Redenen voor schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging gebleken.

4.Bewijsbeslissingen

Bewezenverklaring
Het gerecht heeft uit het onderzoek op de terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat het bewezen acht dat:
hij op
een (of meer)tijdstip
(pen
)in
of omstreeksde periode van 1 oktober 2009 tot en met
1november 2011 in Aruba, tezamen en in vereniging met
anderen ofeen ander,
althans alleen,meermalen,
althans eenmaal, (telkens
)opzettelijk van
een (ofmeerdere
)valse
of vervalstecheque
(s
), gebruik heeft gemaakt
als ware die echt en onvervalst, waaronder:
- cheque (nummer [nummer]) d.d. 17 december 2009 ten name van [medeverdachte] ter waarde van AWG. 2.950,00 en/of
- cheque (nummer [nummer]) d.d. 23 oktober 2009 ten name van [medeverdachte]
ter waarde van AWG. 4.500,-- en
/of
- cheque (nummer [nummer]) d.d. 12 februari 2010 ten name van [medeverdachte]
ter waarde van AWG. 4.435,00 en
/of
- cheque (nummer [nummer]) d.d. 18 februari 2010 ten name van [medeverdachte]
ter waarde van AWG. 4.635,00 en
/of
- cheque (nummer [nummer]) d.d. 25 februari 2010 ten name van [medeverdachte]
ter waarde van AWG. 5.935,00 en
/of
- cheque (nummer [nummer]) d.d. 03 maart 2010 ten name van [medeverdachte] ter
waarde van AWG. 8.745,00 en
/of
- cheque (nummer [nummer]) d.d. 04 november 2010 ten name van [medeverdachte] ter waarde van AWG. 9.868,45 en
/of
- cheque (nummer [nummer]) d.d. 10 juni 2011 ten name van [medeverdachte] ter
waarde van AWG. 6.997,00 en
/of
- cheque (nummer [nummer]) d.d. 17 oktober 2011 ten name van [medeverdachte] ter
waarde van AWG. 9.980,45 en
/of
- cheque (nummer [nummer]) d.d. 31 oktober 2011 ten name van [medeverdachte] ter
waarde van AWG. 4.480,45,
(telkens
)zijnde
(een)geschrift
(en
) waaruit enig recht, enige verbintenis of enige bevrijding van schuld kan ontstaan, of dat/die bestemd
is/zijn om tot bewijs van enig feit te dienen, en
bestaande die valsheid
of vervalsinghierin dat
dat/die cheque
(s
) (telkens
)valselijk en
/ofin strijd met de waarheid:
- waren voorzien van een handtekening die moest doorgaan voor een handtekening van een daartoe gerechtigd persoon en
/of
- uit waren geschreven/waren opgemaakt ten name van/ter uitbetaling aan een daartoe niet gerechtigd persoon en
welk gebruik door verdachte er uit bestond dat hij, verdachte,
een of meer (vandie
)cheque
(s
)aanbood bij
een/de
([bank]-
)bank ter
(gedeeltelijke
) (contante
)incasso en/of
(gedeeltelijke
)storting
(op rekening van een niet tot het op
dat/die cheque
(s
)vermelde bedrag gerechtigde
(rechts)persoon
),
terwijl uit dat gebruik enig nadeel kon ontstaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, zoals doorgestreept in de tekst, is niet bewezen, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring
cursief weergegevenverbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte door deze verbetering niet geschaad in de verdediging.
Voorts ontbreekt aan de tenlastelegging een bestanddeel dat van essentieel belang is, indien de daar omschreven gedraging als strafbaar, ingevolge artikel 230, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, kan worden aangemerkt. Het gerecht heeft de vierde regel van de in de bewezenverklaring beschreven gedraging aangevuld met het ontbrekende bestanddeel
als ware die echt en onvervalsten overweegt dienaan-gaande als volgt.
Het gerecht leidt, op grond van de in de gebezigde bewijsmiddelen beschreven feiten en omstandigheden, af dat verdachte valse cheques ten name van [medeverdachte] bij de bank heeft gepresenteerd én zich jegens die bank heeft gedragen alsof die cheques echt – en uiteraard onvervalst – waren. Hij heeft van die cheques gebruik gemaakt en daarbij de bank misleid, teneinde de op de cheques vermelde geldbedragen te verkrijgen, welke bedragen hem deels contant werden uitbetaald en/of door verdachte deels op de gezamenlijke bankrekening van hem en [medeverdachte] zijn gestort. Het gerecht is van oordeel dat dit een strafbare gedraging oplevert ingevolge voornoemd wetsartikel.
Daarnaast hebben de officier van justitie en de verdediging zich ter terechtzitting op generlei wijze uitgelaten over de afwezigheid van dit bestanddeel in de tenlastelegging. Het gerecht concludeert derhalve dat ook beide procespartijen van de strafbare gedraging omschreven in artikel 230, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht zijn uit-gegaan en dus niet in hun procespositie c.q. verdediging zijn geschaad.

5.Bewijsmiddelen

De overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de navolgende wettige bewijsmiddelen zijn vervat.
Voor zover de hieronder opgenomen bewijsmiddelen worden aangeduid als ‘bijlage’, betreft het bijlagen bij het proces-verbaal van het Korps Politie Aruba, Divisie Algemene Recherche, administratienummer [administartienummer], in de wettelijke vorm opgemaakt en op 23 maart 2015 gesloten en ondertekend door [verbalisant 1], brigadier eerste klasse bij voormeld korps.
* De
verklaring van de verdachte, op 8 oktober 2015 afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting, voor zover inhoudende, -zakelijk weergegeven-:
Het klopt dat ik cheques bij de bank heb ingeleverd. [medeverdachte] vroeg mij om die cheques naar de bank te brengen. Ik ben de cheques bij verschillende branches van de bank gaan verzilveren. Ik bracht het geld bij haar op het werk of thuis. Ik moest ook geld op de bankrekening deponeren.
* De
verklaring van de thans veroordeelde [medeverdachte], op 10 april 2015 afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting in haar strafzaak, voor zover inhoudende, -zakelijk weergegeven-:
Ik heb de cheques vervalst. Alle cheques waren op mijn naam uitgeschreven. Mijn man was vanaf het begin op de hoogte van mijn daden. Hij was degene die het geld bij de bank stortte en het geld weer opnam. Hij heeft cheques voor mij geïnd, terwijl hij wist dat de cheques vervalst waren. Ik had hem verteld dat de cheques vervalst waren.
* Een proces-verbaal, bijlage [nummer], in de wettelijke vorm opgemaakt en op 30 oktober 2014 gesloten en getekend door [verbalisant 1], voornoemd, voor zover inhoudende, als
verklaring van de aangever [aangever], -zakelijk weergegeven-:
Ik ben directeur van het bedrijf [A] N.V. en tevens secretaris van de Stichting [stichting]. Ik ben bevoegd om aangifte te doen van alle ongeregeldheden ten nadele van voornoemde stichting. Deze stichting is een spaarfonds voor de werknemers van ons bedrijf. Onze werknemers kunnen sparen voor hun pensioen en kunnen zelfs een hypotheek aanvragen.
Op 27 oktober 2014 werd ik door de security manager, [security manager], van de [bank] Bank opgebeld. Hij vroeg mij of ik op voornoemde datum de cheque nummer [nummer] ten name van [medeverdachte] had ondertekend. [medeverdachte] werkt bij ons bedrijf en is administratieve medewerkster. Ik zal haar verder [medeverdachte] noemen. Ik heb van onze analist vernomen dat voornoemde chequenummer niet in ons systeem is geboekt.
[medeverdachte] heeft als taak het in- en uitboeken en opmaken van cheques van ons bedrijf en van voornoemde stichting. Cheques die opgemaakt worden mogen alleen door [voorzitter], [bestuurslid] en mij ondertekend worden. [voorzitter] is voorzitter, [bestuurslid] is bestuurslid en ik ben secretaris van voornoemde stichting. Cheques worden meestal door [bestuurslid] en mij getekend. Vereist wordt twee handtekeningen op een cheque.
[security manager] toonde mij de cheque voorzien van het nummer [nummer] ter waarde van Awg. 9950.00 en is ten name van [medeverdachte] uitgeschreven. Bedoelde cheque is voorzien van twee verschillende handtekeningen, te weten die van [bestuurslid] en die van mij. Bedoelde cheque werd niet door mij ondertekend en ik zag gelijk dat mijn handtekening valselijk was opgemaakt. Indien [medeverdachte] bedoelde cheque had verzilverd, zou voornoemd fonds financieel benadeeld kunnen worden. Indien [medeverdachte] en/of anderen meerdere cheques in het verleden die valselijk werden opgemaakt, hebben verzilverd, is voornoemd fonds al financieel sterk benadeeld.
* Een proces-verbaal, bijlage [nummer], in de wettelijke vorm opgemaakt en op 12 november 2014 gesloten en getekend door [verbalisant 1], voornoemd, en [verbalisant 2], brigadier eerste klasse bij het Korps Politie Aruba, voor zover inhoudende, als
verklaring van de getuige [getuige], -zakelijk weergegeven-:
Ik ben administratieve analist bij [bedrijf A]. Op 28 oktober 2014 werd [medeverdachte] door de politie aangehouden daar zij een cheque van de Stichting [stichting] ter waarde van Awg. 9950,00 op haar rekening bij de [...] bank probeerde over te maken. Ik zal haar verder in mijn verklaring [medeverdachte] noemen. Sinds de aanhouding van [medeverdachte] begon ik een onderzoek in ons computersysteem. Ik werd belast met het onderzoek naar de cheque die [medeverdachte] op haar rekening probeerde te schrijven. Uit mijn onderzoek is tot nu toe gebleken dat [medeverdachte] vanaf 2009 tot de dag van haar aanhouding 186 cheques van voornoemde stichting bij voornoemde [...] bank frauduleus had verzilverd of op haar rekening bij dezelfde bank had overgemaakt.
Op 28 oktober 2014 verzocht ik aan voornoemde bank mij kopieën van alle cheques van voornoemd fonds die [medeverdachte] op haar rekening had overgemaakt of verzilverd aan mij op te sturen. Op 11 november 2014 ontving ik kopieën van cheques van 2009, 2010, 2011 en 2012. Nadat ik deze cheques had gecontroleerd, zag ik dat 34 van deze cheques door de man [verdachte] op de rekeningen van [medeverdachte] werd overgemaakt of dat hij een x-bedrag heeft verzilverd en de rest van het geld van de cheque op de rekening van [medeverdachte] liet overmaken. De ex-man van [medeverdachte] heet [verdachte]. Ik overhandig u de kopieën van deze 34 cheques (bijlage 1). Op deze cheques kan je duidelijk zien dat [medeverdachte] deze cheques aan de achterzijde had ondertekend en dat [verdachte] bij een van de [banknaam] banken deze cheques had overgemaakt en of voor een deel werd verzilverd. Op de achterkant van bedoelde cheques is de handtekening van [verdachte] te zien. De handtekening van [verdachte] heb ik vergeleken, met zijn handtekening op de akte van depot van hun hypotheeklening bij voornoemd fonds. Ik overhandig een kopie van de laatste pagina van voornoemde akte (bijlage 2).
Bewijsoverwegingen
Opzet
De raadsman heeft betoogd dat verdachte van het hem tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe – samengevat – aangevoerd dat verdachte geen opzet had op het plegen van het feit, nu hij niet op de hoogte was dat de door hem bij de bank verzilverde cheques vals waren en hij slechts in opdracht van [medeverdachte] handelde.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van [medeverdachte] ter terechtzitting, volgt dat zij, [medeverdachte], een groot aantal cheques valselijk op haar naam heeft opgemaakt. Voorts volgt uit die bewijsmiddelen dat [medeverdachte] aan verdachte, haar toenmalige echtgenoot, in totaal 33 cheques over een periode van ruim twee jaren heeft overhandigd ter verzilvering bij de bank. Deze cheques waren ter waarde van verschillende bedragen, die – in tegenstelling tot hetgeen verdachte ten overstaan van de politie heeft verklaard – boven de Afl. 2.000,- of Afl. 3.000,- zaten. Voorts volgt uit voormelde verklaring van [medeverdachte] dat verdachte op de hoogte was dat de door haar opgemaakte cheques vals waren. Uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting volgt dat hij cheques voor [medeverdachte] bij de bank ging verzilveren. Verdachte heeft ook ter terechtzitting verklaard dat [medeverdachte] hem telkens meedeelde dat zij voorschotten op haar salaris en/of bonussen van haar werkgever had gekregen of leningen bij haar werkgever was aangegaan, terwijl hij haar nooit omtrent de hoogte van haar salaris heeft onderhouden. Tevens volgt uit verdachtes verklaring ter terechtzitting dat hij geen riant salaris verdiende (netto Afl. 2.700,-) en dat hij en [medeverdachte] ook schulden hadden.
Het gerecht is, gelet op vorenstaande feiten en omstandigheden, van oordeel dat ver-dachte moet hebben begrepen dat die cheques in strijd met de waarheid waren opge-maakt, nu die telkens voor forse bedragen waren uitgeschreven, zijn ex-echtgenote telkens voorschotten opnam van een salaris waarvan hij de hoogte niet wist of telkens leningen aanging bij haar werkgever, én zij ook nog schulden hadden. Tegen deze achtergrond heeft verdachte maar liefst 33 keer een cheque ter verzilvering bij de bank aangeboden en daarvan ook profijt getrokken.
Het gerecht is dan ook van oordeel dat verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat die cheques vals waren en die kans ook telkens met het aanbieden daarvan ter verzilvering, bewust heeft aanvaard. Daarmee is het opzet op de strafbare gedraging in voorwaardelijke zin bewezen.
Medeplegen
Van medeplegen is volgens de Hoge Raad sprake indien er een nauwe en bewuste samenwerking bestaat tussen de dader en een (of meer) ander(en), waarbij de intellectuele of materiële bijdrage van die dader aan het delict van voldoende gewicht is [2] .
Het gerecht is, gelet op bovenstaande beschreven feiten en omstandigheden van het onderhavige geval, van oordeel dat verdachte, door telkens uitvoering te geven aan [medeverdachte] verzoeken/opdrachten om de cheques bij de bank te verzilveren, substantieel heeft bijdragen aan de verwezenlijking van de onderhavige strafbare gedraging. Het gerecht concludeert uit de handelwijze van verdachte dat hij willens en wetens (in voorwaardelijke zin, zoals reeds overwogen) nauw en bewust met [medeverdachte] heeft samengewerkt tot het begaan van de strafbare gedraging. Hij heeft dan ook in totaal 33 keer bijgedragen aan de totstandkoming van het onderhavige delict.
Aldus is er sprake van medeplegen.

6.Kwalificatie en strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Op 15 februari 2014 is een nieuw Wetboek van Strafrecht van Aruba (AB 2012 no. 24, gewijzigd bij AB 2014 no. 11) in werking getreden. Bij de invoering is niet voorzien in overgangsrechtelijke bepalingen, zodat de daarin neergelegde voorschriften onmiddellijk van toepassing zijn geworden. Voor zover de in de tenlastelegging beschreven feiten zijn begaan vóór deze datum, geldt evenwel het navolgende.
Ingevolge artikel 1:1, eerste lid, van dit wetboek is geen feit strafbaar dan uit kracht van een daaraan voorafgegane wettelijke strafbepaling. In het tweede lid van dit artikel is voorts bepaald dat bij verandering in de wetgeving na het tijdstip waarop het feit begaan is, de voor de verdachte gunstigste bepalingen worden toegepast. Deze artikelleden, in onderlinge samenhang bezien, brengen mee dat, voor zover de bepalingen van dit wetboek omtrent de strafwaardigheid van een delict of de zwaarte van de daarop bedreigde sanctie niet gunstiger zijn dan die, welke golden ten tijde van het tijdstip of de periode waarop de aan de verdachte verweten feiten volgens de tenlastelegging zijn gepleegd, de op dat moment geldende bepalingen dienen te worden toegepast. Indien zich naar het oordeel van het gerecht een dergelijk geval voordoet zal dit in dit vonnis, voor zover relevant en niet uitdrukkelijk nader gemotiveerd, tot uitdrukking komen in de kwalificatiebeslissing en de vermelding van de bij de oplegging van een straf of maatregel toegepaste wettelijke voorschriften.
Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift als ware het echt en onvervalst, terwijl uit dat gebruik enig nadeel kan ontstaan, meermalen gepleegd,
strafbaar gesteld bij artikel 230, tweede lid, juncto artikel 49 van het Wetboek van Strafrecht (oud).
Het bewezenverklaarde is strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid ervan opheffen of uitsluiten.

7.Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid opheffen of uitsluiten.

8.Oplegging van straf of maatregel

Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht het gerecht na te noemen beslissing passend. Daarbij wordt in het bij-zonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gedurende een periode van ruim twee jaren 33 cheques, die door zijn mededader valselijk op naam van die mededader werden opgemaakt, ter verzilvering bij een bank aangeboden. De verkregen geldbedragen werden door verdachte contant opgenomen en/of op de gezamenlijke bankrekening van verdachte en die mededader gestort. Terwijl verdachte en zijn mededader telkens geldelijk profijt trokken, is de rechthebbende op de gelden, de Stichting [stichting], door de handelingen van verdachte en zijn mededader aanzienlijk financieel benadeeld. Oplegging van een vrijheidsontnemende straf is op zich geïndiceerd.
Ten voordele van verdachte geldt dat hij nooit eerder ter zake van een soortgelijk delict is veroordeeld en dat hij deels openheid van zaken heeft gegeven.
Alles afwegende kan niet worden volstaan met een andere of lichtere straf dan gevangenisstraf én een taakstraf van na te melden duur. Het gerecht zal een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen teneinde verdachte in te scherpen zich gedurende de proeftijd niet weer aan misdrijf schuldig te maken.
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte, naast een gevangenisstraf, een geldboete op te leggen van Afl. 10.000,-. Voorts heeft het gerecht van de gemachtigde van de Stichting [stichting] ter terechtzitting de inlichting bekomen dat voormelde stichting een vordering tot vergoeding door verdachte van de door hem en zijn mededader veroorzaakte financiële schade bij de burgerlijke rechter heeft aangespannen en zich daarom niet in het strafgeding heeft gevoegd.
Het gerecht zal, gelet op verdachtes draagkracht en rekening houdende met de moge-lijkheid dat verdachte in geval van veroordeling door de burgerlijke rechter die schade zal dienen te vergoeden, geen geldboete opleggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is mede gegrond op de artikelen 1:19, 1:20, 1:45, 1:46, 1:62 en 1:136 van het Wetboek van Strafrecht.
10.Beslissing
Het gerecht:
verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit zoals hierboven bewezen geacht heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en de verdachte hiervoor strafbaar;
kwalificeert het bewezenverklaarde als hierboven omschreven;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
acht (8) maanden;
bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoer-legging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
beveelt dat van deze straf een gedeelte, groot
twee (2) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast op grond dat de veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt bepaald op
twee (2) jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een werkstrafvoor de duur van
honderdentwintig (120) uren,onder begeleiding en toezicht van de Stichting Reclassering en Jeugdbescherming Aruba, te voltooien binnen
één (1) jaarna het onherroepelijk worden van dit vonnis. Bij het niet naar behoren verrichten van deze taakstraf zal vervangende hechtenis worden toegepast voor de duur van
zestig (60) dagen.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. P.A.H. Lemaire en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit gerecht op 29 oktober 2015, in tegenwoordigheid van de griffier.