ECLI:NL:OGEAA:2015:547

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
9 november 2015
Publicatiedatum
10 december 2015
Zaaknummer
LAR nr. 2819 van 2014
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een aanvraag voor een taxivergunning op basis van woonplaatsvereiste in Aruba

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 9 november 2015 uitspraak gedaan over het beroep van een appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een taxivergunning. De aanvraag werd afgewezen op basis van de Landsverordening personenvervoer, die vereist dat de vergunninghouder zijn woonplaats in Aruba heeft. De appellant, die sinds 2012 niet meer in Aruba woonachtig is en afwisselend in Nederland en Abu Dhabi verblijft, voldeed niet aan deze voorwaarde. De rechtbank oordeelde dat de wetgeving duidelijk stelt dat woonplaats in Aruba een noodzakelijke voorwaarde is voor het verkrijgen van een taxivergunning. De appellant had betoogd dat de vergunning ook verleend kon worden als hij in het buitenland woonde, mits hij in de toekomst weer in Aruba zou gaan wonen. Dit argument werd door de rechtbank verworpen, aangezien de wet geen ruimte biedt voor deze interpretatie. Het beroep van de appellant werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat de eerdere beslissingen van de minister van Toerisme, Transport, Primaire Sector en Cultuur correct waren. De uitspraak benadrukt het belang van de woonplaatsvereiste in de wetgeving en bevestigt dat de minister niet verplicht is om een vergunning te verlenen aan iemand die niet aan deze vereiste voldoet. De uitspraak is definitief, en er staat hoger beroep open bij het Hof.

Uitspraak

Uitspraak van 9 november 2015
LAR nr. 2819 van 2014
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:
[ xxxx ],
wonende in Aruba,
APPELLANT,
gemachtigde: de advocaat mr. A.A. Ruiz,
gericht tegen:
de minister van Toerisme, Transport, Primaire Sector en Cultuur,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. I.L. Ras Orman (DWJZ).

1.PROCESVERLOOP

1.1
Bij beschikking van 11 november 2009 heeft verweerder afwijzend beslist op de aanvraag van appellant om verlening van een taxivergunning.
1.2
Het tegen deze beschikking door appellant gemaakte bezwaar heeft verweerder bij beschikking van 8 oktober 2013 wederom [1] ongegrond verklaard.
1.3
Bij uitspraak van 7 april 2014, Lar nr. 3147 van 2013, heeft het gerecht, beslissend op het beroep van appellant en twintig anderen, de beslissing op het bezwaar van 8 oktober 2013 vernietigd en verweerder opgedragen om uiterlijk drie maanden na de dagtekening van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar te beslissen.
1.4
Bij brief van 30 september 2014 heeft verweerder aan appellant medegedeeld dat is gebleken dat hij sedert oktober 2012 niet woonachtig is in Aruba en daarom niet voldoet aan het in artikel 7 van de Landsverordening personenvervoer neergelegde vereiste dat de aanvrager zijn woonplaats in Aruba dient te hebben.
1.5
Bij beschikking van 24 oktober 2014 heeft verweerder de door appellant gevraagde vergunning geweigerd.
1.6
Naar aanleiding van de brief van verweerder van 30 september 2014 heeft appellant op 12 november 2014 beroep ingesteld bij het gerecht.
1.7
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.8
Het beroep is op 17 augustus 2015 behandeld ter zitting, waar partijen door hun gemachtigden zijn vertegenwoordigd.
1.9
Uitspraak is nader bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

De ontvankelijkheid van het beroep

2.1
Het gerecht stelt allereerst vast dat in verweerders brief van 30 september 2014 niet met zoveel woorden enige beslissing is vervat omtrent de verlening van de door appellant gevraagde taxivergunning. De brief houdt naar zijn bewoordingen slechts in de vaststelling door verweerder dat appellant niet voldoet aan de wettelijke vereisten om voor een taxivergunning in aanmerking te komen. De beslissing tot afwijzing van de vergunningaanvraag is wel uitdrukkelijk verwoord in de – ook als zodanig gepresenteerde – beschikking van verweerder van 24 oktober 2014. Gelet op dit laatste kan de brief van 30 september 2014 naar het oordeel van het gerecht niet als een (afwijzende) beschikking worden aangemerkt, doch slechts als een niet voor bezwaar of beroep vatbare mededeling van louter informatieve aard, die is voorafgegaan aan de beschikking van 24 oktober 2014. De omstandigheid dat het beroep van appellant, gelet op de bewoordingen van het beroepschrift, gericht is tegen deze brief en niet tegen de beschikking van 24 oktober 2014, leidt evenwel niet tot de conclusie dat het beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Met het beroep heeft appellant immers onmiskenbaar beoogd in rechte op te komen tegen de afwijzende beslissing van verweerder op zijn vergunningaanvraag. In aanmerking genomen dat de daartoe strekkende beschikking van 24 oktober 2014 ten tijde van het instellen van het beroep reeds tot stand was gekomen en het beroep ook binnen de wettelijke beroepstermijn van zes weken na dagtekening van die beschikking is ingekomen, merkt het gerecht het beroepschrift aan als tijdig te zijn ingediend tegen de beschikking van 24 oktober 2014. Het gerecht stelt daarbij vast dat het nemen van deze beschikking noodzakelijk is geworden vanwege de vernietiging door het gerecht bij zijn uitspraak van 7 april 2014 van de beslissing op bezwaar van 8 oktober 2013. De bestreden beschikking heeft derhalve het karakter van een op bezwaar genomen beslissing en is daarmee vatbaar voor (rechtstreeks) beroep bij het gerecht. Het beroep is ontvankelijk.
Het wettelijke kader
2.2
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Landsverordening personenvervoer is het verboden zonder vergunning van de minister van Vervoer en Communicatie tegen vergoeding als beroep, nevenberoep, bedrijf of nevenbedrijf met een motorrijtuig personen te vervoeren of te doen vervoeren.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan de vergunning, bedoeld in het eerste lid, zijn:
(…)
c. een vergunning tot het vervoer van personen met een taxi: taxivergunning;
(…).
2.3
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Landsverordening personenvervoer kunnen een kleine-autobusvergunning en een taxivergunning worden verleend aan Nederlanders, geboren in Aruba, die hun feitelijke woonplaats op Aruba hebben, en aan Nederlanders, geboren buiten Aruba uit ouders, in Aruba geboren, die hun feitelijke woonplaats gedurende ten minste twintig jaren op Aruba hebben.
2.4
Ingevolge artikel 12, onderdeel a, van de Landsverordening personenvervoer – voor zover hier van belang – wordt de vergunning bij met redenen omkleed besluit van de minister van Vervoer en Communicatie geweigerd indien naar het oordeel van de minister van Vervoer en Communicatie de aanvrager niet voldoet aan de in artikel 7, eerste lid, gestelde eisen.
De beoordeling
2.5
In zijn uitspraak van 7 april 2014 heeft het gerecht onder meer het volgende overwogen:
“Appellanten hebben voorts aangevoerd dat de bestreden beschikkingen – nog altijd – geen deugdelijke weerlegging bevatten van het door hen gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel.
Deze beroepsgrond slaagt. Ondanks het in de uitspraak van het gerecht van 22 augustus 2012 geconstateerde gebrek in verweerders besluitvorming op dit punt heeft verweerder in de thans bestreden beschikkingen geen enkele overweging gewijd aan de – onderbouwde – stellingen ter zake van appellanten. Evenmin heeft verweerder in het verweerschrift en ter zitting een nadere toelichting gegeven. De conclusie is derhalve dat de bestreden beschikkingen op dit punt niet zijn voorzien van een deugdelijke motivering.”
2.6
Aan de bestreden beschikking heeft verweerder ten grondslag gelegd dat appellant in het buitenland woonachtig is, zodat niet wordt voldaan aan de in artikel 7, eerste lid, van de Landsverordening personenvervoer gestelde eis dat de beoogde vergunninghouder zijn woonplaats in Aruba dient te hebben. Op grond van artikel 12, onderdeel a, van deze landsverordening moet de vergunning derhalve worden geweigerd, aldus verweerder.
2.7
Onbetwist is dat appellant sedert 2012 zijn woonplaats niet meer in Aruba heeft en afwisselend woonachtig/werkzaam in Nederland en Abu Dhabi. Vastgesteld moet derhalve worden dat hij ten tijde van het nemen van de bestreden beschikking niet voldeed aan het in artikel 7, eerste lid, van de Landsverordening personenvervoer neergelegde woonplaatsvereiste. Met verweerder is het gerecht van oordeel dat uit artikel 12, onderdeel a, van de Landsverordening personenvervoer voortvloeit dat de gevraagde vergunning alsdan moet worden geweigerd. Deze wettelijke bepalingen, in onderling verband bezien, laten niet de door appellant bepleite uitleg toe dat de vergunning ook kan worden verleend indien de aanvrager in het buitenland woonachtig is, zolang aannemelijk is dat hij mettertijd (eventueel binnen een door verweerder te bepalen termijn) in Aruba woonachtig zal zijn. Het
hebbenvan woonplaats in Aruba is in deze wetsartikelen immers als een noodzakelijke voorwaarde voor vergunningverlening omschreven.
2.8
Appellant kan evenmin worden gevolgd in zijn betoog dat de door verweerder in acht te nemen zorgvuldigheid meebrengt dat hij eerst op het bezwaar mocht beslissen, na appellant de gelegenheid te hebben geboden zich wederom in Aruba te vestigen. Door zich gedurende de aanvraagprocedure buiten Aruba te vestigen moet appellant geacht worden zelf het risico te hebben genomen dat hij ten tijde van de (definitieve) besluitvorming door verweerder omtrent zijn vergunningaanvraag niet (meer) aan de voor verlening noodzakelijke voorwaarden zou voldoen. Verweerder behoefde appellant onder deze omstandigheden niet in de gelegenheid te stellen om, voorafgaand aan het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar, naar Aruba te verhuizen.
2.9
Dat ten aanzien van appellant het gelijkheidsbeginsel is geschonden is evenmin aannemelijk geworden. Gesteld noch gebleken is dat verweerder met voorbijgaan aan het vereiste van het hebben van woonplaats in Aruba aan anderen wel een taxivergunning heeft verleend. Overigens kan toepassing van het gelijkheidsbeginsel er niet toe leiden dat verweerder gehouden zou zijn een vergunning in strijd met de ter zake geldende wettelijke voorschriften te verlenen.
2.1
Nu geen van de aangevoerde beroepsgronden slaagt, is het beroep ongegrond.
2.11
Voor een proceskostenveroordeling zijn geen gronden aanwezig.
2.12
Beslist wordt als volgt.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. W.C.E. Winfield, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag, 9 november 2015, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 53a LAR).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen zes weken na de dag waarop de beslissing op het beroep is gedagtekend. De instelling van het hoger beroep geschiedt door indiening bij de griffie van het Gerecht van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 53b LAR).

Voetnoten

1.De eerdere beslissingen op bezwaar van 16 augustus 2010 en 6 januari 2012 zijn door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie en het gerecht in eerste aanleg bij uitspraken van achtereenvolgens 2 december 2011 en 22 augustus 2012 vernietigd.