In deze zaak heeft de naamloze vennootschap ARUBABANK N.V. een verzoek ingediend bij het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba om toestemming te krijgen voor de onderhandse verkoop van een hypothecair gedekt registergoed. Het verzoek is ingediend op 12 mei 2015, waarbij de bank een opeisbare vordering op de verweerders had van Afl. 134.107,20. De hypothecaire vordering was gevestigd op een perceel grond in Aruba, dat door de bank was getaxeerd op een marktwaarde van Afl. 297.000,= en een executiewaarde van Afl. 237.600,=. De bank had een koopovereenkomst gesloten voor de onderhandse verkoop van het registergoed aan een derde partij voor Afl. 141.000,=.
De verweerders, die ook eigenaar zijn van het registergoed, verzetten zich tegen de onderhandse verkoop en hebben aangegeven dat zij de woning willen verkopen aan een andere partij voor Afl. 160.000,=. Dit aanbod was inmiddels ondertekend en de verweerders konden over de benodigde kredietfaciliteiten beschikken. Het gerecht heeft de argumenten van de verweerders in overweging genomen, inclusief de hogere verkoopprijs en de taxatiewaarde van het registergoed.
Uiteindelijk heeft het gerecht besloten het verzoek van ARUBABANK N.V. af te wijzen en te bepalen dat het registergoed voor het bedrag van Afl. 160.000,= aan de verweerders dient te worden verkocht. Deze beslissing werd genomen door rechter W.C.E. Winfield op 3 november 2015, in aanwezigheid van de griffier.