ECLI:NL:OGEAA:2015:4

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
6 maart 2015
Publicatiedatum
16 maart 2015
Zaaknummer
66 van 2015, P-2014/04993
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting van (ex-)echtgenote met voorwaardelijke gevangenisstraf

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 6 maart 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1948 en woonachtig in Aruba. De verdachte werd beschuldigd van verkrachting van zijn (ex-)echtgenote, gepleegd op 28 december 2013. Tijdens de openbare terechtzitting op 13 februari 2015 was de verdachte aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman, mr. C.F.K.J. Lejuez. De officier van justitie, mr. B. Schmitz, eiste een gevangenisstraf van 24 maanden. De tenlastelegging omvatte verschillende gewelddadige handelingen tegen de aangeefster, die resulteerden in gedwongen seksuele handelingen.

Het gerecht heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het gerecht bevoegd was om van de zaak kennis te nemen. De verdachte ontkende de beschuldigingen, maar het gerecht oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster consistent en gedetailleerd waren, en dat deze ondersteund werden door getuigenverklaringen, waaronder die van de dochter van de verdachte. Het gerecht oordeelde dat de verdachte schuldig was aan verkrachting, zoals omschreven in artikel 248 van het Wetboek van Strafrecht (oud).

De rechter legde een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Het gerecht hield rekening met de ernst van het delict, de impact op het slachtoffer, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn status in de Arubaanse samenleving en het feit dat hij niet eerder was veroordeeld voor een misdrijf. Het vonnis werd uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

S T R A F V O N N I S
in de zaak tegen de verdachte:
Verdachte,
geboren in 1948 in Aruba,
wonende in Aruba.

1.Onderzoek van de zaak

Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2015. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman, mr. C.F.K.J. Lejuez.
De officier van justitie, mr. B. Schmitz, heeft ter terechtzitting gevorderd de verdachte ter zake van het feit te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden.
De raadsman heeft het woord tot verdediging gevoerd.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd:
dat hij op of omstreeks 28 december 2013 in Aruba, door geweld en/of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid iemand, te weten de aangeefster, heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die (mede) bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die aangeefster, immers heeft verdachte, meermalen, althans eenmaal, zijn, verdachtes, penis in de vagina van die aangeefster gestopt/gestoken/geduwd/gebracht, bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld en/of die andere feitelijkheid hierin dat verdachte, meermalen, althans eenmaal (met kracht)
- die aangeefster tegen een sofa heeft geduwd en/of (vervolgens)
- die aangeefster (aan haar schouders en/of jurk) van (de rug van) de sofa heeft getrokken en/of vervolgens
- die aangeefster naar de slaapkamer heeft gesleurd/getrokken/geduwd en/of (vervolgens)
- die aangeefster op het bed heeft gegooid/geduwd en/of (vervolgens)
- die aangeefster (aan haar schouders en/of (boven)lichaam) heeft vastgehouden en/of (vervolgens)
- met zijn, verdachtes volle gewicht op die aangeefster is gaan en/of blijven liggen;
(artikel 248 van het Wetboek van Strafrecht (oud))

3.Voorvragen

Geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke vereisten voldoet en dus geldig is.
Bevoegdheid van het gerecht
Krachtens de wettelijke bepalingen is het gerecht bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Redenen voor schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging gebleken.

4.Bewijsbeslissingen

Bewezenverklaring
Het gerecht heeft uit het onderzoek op de terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat het bewezen acht:
dat hij op
of omstreeks28 december 2013 in Aruba, door geweld
en/of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld en/of een andere feitelijkheidiemand, te weten aangeefster, heeft gedwongen tot het ondergaan van
(een
)handeling
(en)die
(mede)bestond
(en)uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die aangeefster, immers heeft verdachte
, meermalen, althans eenmaal,zijn, verdachtes, penis in de vagina van die aangeefster
gestopt/gestoken/geduwd
/gebracht, bestaande dat geweld
en/of die andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld en/of die andere feitelijkheidhierin dat verdachte,
meermalen, althans eenmaal (met kracht
)
- die aangeefster tegen een sofa heeft geduwd en
/of (vervolgens
)
- die aangeefster
(aan haar schouders en
/ofjurk
)van
(de rug van)de sofa heeft getrokken en
/ofvervolgens
- die aangeefster naar de slaapkamer heeft gesleurd/getrokken
/geduwden
/of (vervolgens
)
- die aangeefster op het bed heeft gegooid/geduwd en
/of (vervolgens
)
- die aangeefster
(aan haar
schouders en/of (boven
)lichaam heeft vastgehouden en
/of (vervolgens
)
-met zijn, verdachtes volle gewicht op die aangeefster is gaan
en/of blijvenliggen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, zoals doorgestreept in de tekst, is niet bewezen, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.

5.Bewijsmiddelen

De overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de wettige bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen zullen in geval van hoger beroep in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
Bewijsoverwegingen
Verdachte ontkent zich aan het tenlastegelegde feit te hebben schuldig gemaakt. Hij erkent weliswaar dat hij op 28 december 2013 geslachtsgemeenschap heeft gehad met aangeefster – zijn, inmiddels, ex-echtgenote – doch hij ontkent dat hij daarbij enige dwang heeft uitgeoefend. Door de verdediging is in de eerste plaats de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster betwist. In dat verband is aangevoerd dat de aangifte van 29 december 2013 en de latere verklaringen van aangeefster op een aantal punten uiteenlopen. Ook de omstandigheid dat aangeefster reeds op de dag waarop zij aangifte heeft gedaan, te kennen heeft gegeven deze weer te willen intrekken, en pas enkele maanden later wederom op vervolging heeft aangedrongen, doet twijfelen aan de oprechtheid van haar motieven, aldus de verdediging. De inhoud van de desbetreffende op 25 maart 2014 afgelegde verklaring wijst er volgens de verdediging op dat die vooral is ingegeven door de omstandigheid dat verdachte in de ogen van aangeefster ten onrechte goederen uit haar woning had meegenomen.
Het gerecht is van oordeel dat, daar waar de verklaringen van aangeefster van elkaar verschillen, het geen zodanige tegenstrijdigheden betreft, dat de aangifte en/of de verklaringen dientengevolge als ongeloofwaardig dienen te worden beschouwd. Haar verklaringen over de feiten zijn in hoge mate consistent en gedetailleerd en komen voorts – behoudens de door verdachte uitgeoefende dwang – in belangrijke mate overeen met verdachtes eigen verklaringen over hetgeen tussen beiden is voorgevallen. De verklaringen van aangeefster vinden bovendien bevestiging in die van de als getuige gehoorde dochter van verdachte en aangeefster. Volgens het daarvan opgemaakte proces-verbaal van verhoor heeft hun dochter reeds op 28 december 2013 tegenover de politie verklaard dat verdachte, kort na zijn bezoek die dag aan de woning van aangeefster, aan haar heeft gezegd: “Ik heb je moeder aangerand.” Bij haar verhoor, op 3 juni 2014 afgenomen door de politie in Nederland, heeft zij dit wederom bevestigd, zij het dat verdachte volgens haar verklaring gezegd zou hebben: “Ik heb je moeder verkracht”. Het gerecht ziet geen grond om aan het waarheidsgehalte van de verklaringen van verdachtes dochter te twijfelen. Het bestaan van enig motief bij haar om op dit punt niet te waarheid te spreken, is niet aannemelijk geworden. Integendeel, uit haar eigen verklaringen en die van haar zuster, komt naar voren dat zij ten tijde van het gebeuren bij haar vader in Aruba verbleef met de bedoeling hem te steunen tijdens de echtscheidingsprocedure tussen verdachte en aangeefster. De omstandigheid dat zij voor de beschrijving van de bekennende verklaring die verdachte tegen haar heeft afgelegd in eerste instantie het woord “aangerand” en later het woord “verkracht” heeft gebruikt, doet – anders dan de verdediging heeft betoogd – evenmin afbreuk aan de geloofwaardigheid van die verklaringen. Zowel “aanranden” als “verkrachten” hebben in het normale spraakgebruik de betekenis van het door middel van (bedreiging met) geweld dwingen van een persoon tot het ondergaan van seksuele handelingen. Dat de getuige deze woorden in de meer specifieke betekenis die zij in het Wetboek van Strafrecht hebben, heeft willen bezigen is niet aannemelijk. Van enige tegenstrijdigheid tussen beide verklaringen is derhalve geen sprake. Verdachtes verklaring dat hij tegen zijn dochter slechts heeft willen zeggen dat hij aangeefster met woorden heeft pijn gedaan, acht het gerecht niet geloofwaardig.
Gelet op het vorenstaande kent het gerecht aan de omstandigheid dat aangeefster mogelijk ook minder zuivere motieven kan hebben gehad om haar aangifte, na deze aanvankelijk te hebben willen intrekken, door te zetten, niet die betekenis toe die verdachte daaraan hecht. Die omstandigheid maakt niet dat aan haar verklaringen geen geloof kan worden gehecht.

6.Kwalificatie en strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Op 15 februari 2014 is een nieuw Wetboek van Strafrecht van Aruba (AB 2012 no. 24, gewijzigd bij AB 2014 no. 11) in werking getreden. Bij de invoering is niet voorzien in overgangsrechtelijke bepalingen, zodat de daarin neergelegde voorschriften onmiddellijk van toepassing zijn geworden. Voor zover de in de tenlastelegging beschreven feiten zijn begaan vóór deze datum, geldt evenwel het navolgende.
Ingevolge artikel 1:1, eerste lid, van dit wetboek is geen feit strafbaar dan uit kracht van een daaraan voorafgegane wettelijke strafbepaling. In het tweede lid van dit artikel is voorts bepaald dat bij verandering in de wetgeving na het tijdstip waarop het feit begaan is, de voor de verdachte gunstigste bepalingen worden toegepast. Deze artikelleden, in onderlinge samenhang bezien, brengen mee dat, voor zover de bepalingen van dit wetboek omtrent de strafwaardigheid van een delict of de zwaarte van de daarop bedreigde sanctie niet gunstiger zijn dan die, welke golden ten tijde van het tijdstip of de periode waarop de aan de verdachte verweten feiten volgens de tenlastelegging zijn gepleegd, de op dat moment geldende bepalingen dienen te worden toegepast. Indien zich naar het oordeel van het gerecht een dergelijk geval voordoet zal dit in dit vonnis, voor zover relevant en niet uitdrukkelijk nader gemotiveerd, tot uitdrukking komen in de kwalificatiebeslissing en de vermelding van de bij de oplegging van een straf of maatregel toegepaste wettelijke voorschriften.
Het bewezenverklaarde levert op:
verkrachting,
strafbaar gesteld bij artikel 248 van het Wetboek van Strafrecht (oud).
Het bewezenverklaarde is strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid ervan opheffen of uitsluiten.

7.Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid opheffen of uitsluiten.

8.Oplegging van straf of maatregel

Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht het gerecht na te noemen beslissing passend. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting van zijn toenmalige echtgenote in haar woning. Met zijn handelen heeft de verdachte een grove inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit. Hij heeft zijn eigen lustgevoelens gesteld boven het belang van het slachtoffer en zich daarbij niet bekommerd om haar gevoelens. Voor het slachtoffer moeten de gebeurtenissen buitengewoon vernederend, kwetsend en beangstigend zijn geweest. Daarbij kan als feit van algemene bekendheid worden aangenomen, dat slachtoffers van dit soort delicten vaak langdurig te lijden hebben van de ten gevolge van deze delicten opgelopen trauma's en de daardoor veroorzaakte emotionele schade.
Oplegging van een vrijheidsontnemende straf is derhalve geïndiceerd.
Ten voordele van verdachte geldt dat hij niet eerder is veroordeeld wegens een misdrijf.
Het gerecht gaat er bij de oplegging van de straf voorts van uit dat verdachte en het slachtoffer ten tijde van het bewezen verklaarde feit recentelijk uit elkaar waren gegaan, doch voorafgaand daaraan nog geregeld vrijwillig seksueel contact met elkaar hadden. Het gerecht neemt verder aan dat het strafbare feit het – betreurenswaardige – dieptepunt was van een zowel voor aangeefster als verdachte in emotioneel opzicht belastend scheidingsproces na een langdurig huwelijk. Tevens houdt het gerecht rekening met de omstandigheid dat verdachte, die als welbekend tandarts een prominente positie inneemt in de Arubaanse samenleving, door de ruchtbaarheid die aan zijn aanhouding en vervolging is gegeven, reeds aanzienlijk te lijden heeft gehad.
Alles afwegende kan niet worden volstaan met een andere of lichtere straf dan gevangenisstraf van na te melden duur.
Het gerecht zal een deel van deze straf voorwaardelijk opleggen teneinde verdachte in te scherpen zich gedurende de proeftijd niet weer aan misdrijf schuldig te maken.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is mede gegrond op de artikelen 1:13, 1:19, 1:20, 1:21 en 1:62 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

Het gerecht:
verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit zoals hierboven bewezen geacht heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en de verdachte hiervoor strafbaar;
kwalificeert het bewezenverklaarde als hierboven omschreven;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
TWAALF (12) maanden;
bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
beveelt dat van deze straf een gedeelte, groot
ZES (6) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast op grond dat de veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt bepaald op twee (2) jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. W.C.E. Winfield en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit gerecht op 6 maart 2015, in tegenwoordigheid van de griffier.