ECLI:NL:OGEAA:2015:244

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
26 augustus 2015
Publicatiedatum
27 augustus 2015
Zaaknummer
346 van 2015
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op bezwaar tegen weigering voorwaardelijke invrijheidstelling met betrekking tot klager

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 26 augustus 2015 uitspraak gedaan op het bezwaar van klager tegen de beslissing van de minister van Justitie om hem niet voorwaardelijk in vrijheid te stellen. Klager, die gedetineerd is in het Korrektie Instituut Aruba, had bezwaar aangetekend tegen de beslissing van 17 juli 2015. Het gerecht heeft vastgesteld dat klager in 2014 was veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar voor een geweldsdelict en overtredingen van de Vuurwapenverordening en de Landsverordening verdovende middelen. Van deze straf was een deel voorwaardelijk opgelegd, met een proeftijd van vier jaar. Klager kwam in aanmerking voor voorwaardelijke invrijheidstelling per 16 augustus 2015, maar de minister had deze uitgesteld op basis van een hoog recidiverisico, mede door klagers psychische gesteldheid en het ontbreken van een ondersteunend sociaal netwerk.

Het gerecht oordeelde dat de minister niet alleen de beslissing kon uitstellen, maar ook zelf een nieuwe beslissing moest nemen. Het gerecht oordeelde dat de minister onvoldoende had gemotiveerd waarom de veiligheid van anderen niet kon worden gewaarborgd door het stellen van voorwaarden. Het gerecht heeft het bezwaar van klager gegrond verklaard en de beslissing van de minister vernietigd. De rechter heeft bepaald dat de voorwaardelijke invrijheidstelling van klager wordt uitgesteld tot 26 oktober 2015, met de voorwaarde dat klager zich zal houden aan de voorschriften van de Stichting Reclassering en Jeugdbescherming Aruba. De rechter heeft benadrukt dat de minister de bevoegdheid behoudt om de voorwaardelijke invrijheidstelling opnieuw uit te stellen indien nodig.

Uitspraak

Strafzaken over 2015
Zaaknummer: 346 van 2015
Beschikking van 26 augustus 2015
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
b e s c h i k k i n g
op het bezwaar op grond van artikel 1:39 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van:
[klager],
wonende in Aruba,
thans gedetineerd in het Korrektie Instituut Aruba (KIA),
klager,
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Illes,
tegen:
de minister van Justitie,
zetelende te Aruba,
verweerder,
gemachtigde: A. Lumenier (DWJZ).

1.PROCESVERLOOP

1.1
Bij brief van 21 juli 2015, ontvangen ter griffie op 22 juli 2015, heeft klager een bezwaarschrift bij het gerecht ingediend tegen de beslissing van verweerder van 17 juli 2015 om klager niet voorwaardelijk in vrijheid te stellen.
1.2
Het bezwaar is op 12 augustus 2015 ter openbare zitting behandeld, alwaar klager is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting gaat het gerecht uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
Klager is bij vonnis van dit gerecht van 23 december 2014 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren wegens het begaan van een geweldsdelict en overtreding van de Vuurwapenverordening en de Landsverordening verdovende middelen. Van deze straf is een deel, groot één jaar, voorwaardelijk opgelegd met een proeftijd van vier jaren. Als bijzondere voorwaarde is daarbij gesteld dat klager zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, hem te geven door of namens de Stichting Reclassering en Jeugdbescherming Aruba, zulks zolang deze instelling dat gedurende de proeftijd nodig acht, ook als dat inhoudt dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd, al dan niet in een inrichting ter verpleging of een instelling voor verslavingszorg, onder behandeling zal laten stellen van een psychiater en/of een andere gedragsdeskundige.
Gelet op artikel 1:31 Sr zou klager met ingang van 16 augustus 2015 voor voorwaardelijke invrijheidstelling in aanmerking kunnen komen.
2.2
Ingevolge artikel 1:35, eerste lid, Sr kan de minister, belast met justitie, in afwijking van artikel 1:31, eerste en tweede lid, niet dan na daartoe strekkend advies van het Centraal College voor de Reclassering bepalen dat de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt uitgesteld of achterwege gelaten indien:
a. de veroordeelde op grond van de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens is opgenomen in een inrichting voor ter beschikking gestelden en zijn opname voortzetting behoeft;
b. de veroordeelde onherroepelijk is veroordeeld terzake van een misdrijf waarvoor ingevolge artikel 100, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering van Aruba voorlopige hechtenis is toegelaten en dat is begaan na de aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf;
c. is gebleken dat de veroordeelde zich anderszins na de aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf heeft misdragen;
d. de veroordeelde na de aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf zich hieraan onttrekt of heeft onttrokken of hiertoe een poging als bedoeld in artikel 1:119 heeft gedaan;
e. door het stellen van voorwaarden de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen niet kan worden gewaarborgd dan wel indien de veroordeelde zich niet bereid verklaart de voorwaarden na te leven;
f. de vrijheidsstraf die ten uitvoer wordt gelegd, voortvloeit uit een onherroepelijke veroordeling door een buitenlandse rechter en de tenuitvoerlegging overeenkomstig het toepasselijke verdrag is overgenomen, voor zover de mogelijkheid van uitstel of achterwege blijven van voorwaardelijke invrijheidstelling de instemming van de buitenlandse autoriteit met de overbrenging heeft bevorderd.
Ingevolge het tweede lid kan de voorwaardelijke invrijheidstelling telkens opnieuw met een bepaalde termijn worden uitgesteld dan wel, nadat zij is uitgesteld, achterwege blijven. Het eerste lid is daarbij van toepassing.
2.3
Het gerecht stelt voorop dat uit artikel 1:35, eerste lid, Sr volgt dat verweerder slechts tot uitstel of achterwege laten van de voorwaardelijke invrijheidstelling kan beslissen indien sprake is van één of meer gevallen, omschreven in dit artikellid. Wel komt aan verweerder bij de beoordeling of, indien zich een van die gevallen voordoet, daarin voldoende grond is gelegen om tot uitstel of achterwegelating te beslissen, een zekere vrijheid toe. De wijze waarop verweerder van die vrijheid gebruik heeft gemaakt, kan door de rechter slechts terughoudend worden getoetst. Bij de beantwoording van de vraag óf zich een geval voordoet als omschreven in artikel 1:35, eerste lid, Sr, is voor een terughoudende toets echter geen plaats. Voor zover verweerder anders heeft willen betogen, faalt dat betoog.
2.4
Aan de bestreden beslissing, zoals nader toegelicht ter zitting, heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de kans bij klager op recidive zeer hoog wordt ingeschat, mede gelet op de bij klager aanwezige criminogene factoren, waaronder zijn psychische gesteldheid en het ontbreken van een ondersteunend sociaal netwerk. Verweerder heeft daarbij groot gewicht toegekend aan het advies van de Stichting Reclassering en Jeugdbescherming Aruba (hierna ook: de Reclassering) van 22 april 2015. In dit advies stelt de Reclassering vast dat klager niet over een vaste woon- of verblijfplaats beschikt, en het daarom voor haar niet mogelijk is ambulante begeleiding te bieden. De Reclassering acht, mede gelet op het ontbreken van ondersteuning van het sociaal netwerk van klager, opname in een (semi)residentiële instelling dan wel beschermde woonvorm voor psychiatrische patiënten geïndiceerd. Naar aanleiding van dit advies stelt verweerder zich op het standpunt dat nader onderzoek door het KIA en de Reclassering noodzakelijk is ten einde een resocialisatieplan op te stellen, welk plan aan klager ondersteuning dient te bieden bij een eventuele voorwaardelijke invrijheidstelling. In de bestreden beslissing heeft verweerder in dit verband overwogen dat na verloop van vier maanden een herevaluatie zal plaatsvinden van klagers wens tot voorwaardelijke invrijheidstelling.
2.5
Met de aan de bestreden beslissing ten grondslag gelegde overwegingen heeft verweerder kennelijk beoogd tot uitdrukking te brengen dat zich naar zijn mening de in artikel 1:35, eerste lid, onderdeel e, Sr omschreven grond voor achterwege laten van de voorwaardelijke invrijheidstelling voordoet, te weten dat door het stellen van voorwaarden de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen niet kan worden gewaarborgd.
2.6
Gelet op het veroordelend vonnis van 23 december 2014 ligt toepassing van artikel 1:35, eerste lid, onderdeel e, Sr in het onderhavige geval echter niet zonder meer in de rede. Het gerecht heeft dit vonnis bij de bepaling van de strafmaat immers onder meer het volgende overwogen:
‘De officier van justitie heeft primair gevorderd om aan verdachte, naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaren, de maatregel van terbeschikkingstelling, met verpleging van overheidswege op te leggen.
Het gerecht ziet voor de oplegging van deze ingrijpende, vrijheidsontnemende maatregel onvoldoende zwaarwegende gronden. Het gerecht heeft daarbij, overeenkomstig artikel 1:81, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, met name de omstandigheid betrokken dat de verdachte slechts tweemaal in een ver verleden in aanraking geweest met justitie, te weten in 1994 (in Nederland) en in 2005 (in Aruba). Verdachte is toen veroordeeld voor andere categorieën feiten dan het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde geweldsmisdrijf. Van een samenhang met die in het verleden gepleegde feiten en de bij de verdachte thans geconstateerde stoornis, blijkt ui de meergenoemde rapporten bovendien niet. Het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde misdrijf is naar het oordeel van het gerecht voorts niet van een zodanige ernst, dat ook los van verdachtes strafrechtelijke verleden oplegging van de gevorderde maatregel geboden is. Weliswaar geeft de stoornis van de verdachte grond voor vrees voor herhaling van een geweldsdelict, doch het gerecht is van oordeel dat dit zal kunnen worden ondervangen door een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen en daaraan een langere proeftijd dan doorgaans het geval is te verbinden, onder het stellen van stringente voorwaarden de persoon van verdachte betreffende. Het gerecht heeft daarbij mede betrokken de verklaringen van de verdachte, afgelegd ter zitting, waaruit zijn ontvankelijkheid voor hulpverlening blijkt.’
Uit deze overwegingen volgt juist het oordeel van het gerecht dat de vrees dat klager wederom een geweldsdelict zal plegen ondervangen kan worden door het stellen van stringente voorwaarden, in combinatie met een langere proeftijd dan gebruikelijk. Te dien einde heeft het gerecht aan het voorwaardelijke strafdeel de in rechtsoverweging 2.1 genoemde bijzondere voorwaarde verbonden. Dit oordeel dient ook richtinggevend te zijn bij verweerders besluitvorming ter zake van de voorwaardelijke invrijheidstelling van klager. Zijn opvatting dat zich thans niettemin de omstandigheid voordoet, zoals omschreven in artikel 1:35, eerste lid, onderdeel e, Sr behoeft daarom nadere motivering.
2.7
Mede gelet op de niet betwiste noodzaak dat klager wegens de bij hem geconstateerde geestelijke stoornis geregeld medicatie dient te gebruiken, heeft verweerder zich naar het oordeel van het gerecht, in navolging van de Reclassering, op het standpunt kunnen stellen dat het hebben van een vaste woon- of verblijfplaats een noodzakelijke voorwaarde is voor een adequate begeleiding en dat bij afwezigheid daarvan recidive een reëel gevaar is. Weliswaar heeft klager ter zitting gesteld dat hij, door zijn auto(‘s) te verkopen, over voldoende middelen kan beschikken om bij vrijlating woonruimte te kunnen huren, doch deze – verder ook niet onderbouwde – stelling biedt naar het oordeel van het gerecht onvoldoende zekerheid dat wat huisvesting betreft een bestendige oplossing in zicht is. Het gerecht wijst er evenwel op dat verweerder op grond van artikel 1:32, eerste lid, Sr bij de voorwaardelijke invrijheidstelling aan klager tevens de verplichting kan opleggen zich in een inrichting ter verpleging of een instelling voor verslavingszorg te laten opnemen. Indien een dergelijke opname ook feitelijk tot de mogelijkheden behoort, lijkt de benodigde begeleiding voldoende realiseerbaar en kan niet met vrucht worden staande gehouden dat de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen door het stellen van voorwaarden niet kan worden gewaarborgd. In dit verband is van belang dat de Reclassering blijkens haar advies ook zelf de wenselijkheid van opname van klager in een (semi)residentiële instelling dan wel beschermde woonvorm voor psychiatrische patiënten heeft uitgesproken. Niet gebleken is evenwel dat verweerder – hoewel daarvoor sedert het advies van de Reclassering voldoende gelegenheid bestond – nader heeft onderzocht of er thans mogelijkheden zijn tot een dergelijke plaatsing van klager. De motivering van de bestreden beslissing schiet hierdoor tekort.
2.8
Het vorenstaande betekent dat het bezwaar van klager gegrond is en de bestreden beslissing niet in stand kan blijven. Uit de aard van de onderhavige procedure – die blijkens de wetsgeschiedenis in het leven is geroepen met het oog op het verkrijgen van een snelle en duidelijke onherroepelijke rechterlijke uitspraak – volgt dat het gerecht niet met de gegrondverklaring van het bezwaar en de vernietiging van de bestreden beslissing kan volstaan. Het gerecht dient in de plaats van verweerder een nieuwe beslissing te nemen omtrent de voorwaardelijke invrijheidstelling van klager. Bij het nemen van die beslissing zal het gerecht alle feiten en omstandigheden zoals die zich thans voordoen, dienen te betrekken. Daartoe behoort de omstandigheid dat klager momenteel nog niet beschikt over woonruimte terwijl evenmin gebleken is dat er een plaats in een instelling voor behandeling of verpleging voor hem beschikbaar is. Gelet hierop acht het gerecht de onmiddellijke voorwaardelijke invrijheidstelling, gelet op het recidiverisico bij ontbreken van adequate begeleiding, thans nog te groot. Het gerecht gaat er evenwel van uit dat binnen een termijn van twee maanden na dagtekening van de onderhavige beschikking een voorziening kan worden gevonden, hetzij in de vorm van woonruimte, hetzij in de vorm van het beschikbaar zijn van een plaats in een instelling voor behandeling of verpleging, waardoor de nodige begeleiding van klager door de Reclassering vorm kan krijgen. Het gerecht zal daarom met toepassing van artikel 1:35, eerste lid, onder e, Sr bepalen dat de voorwaardelijke invrijheidstelling van klager wordt
uitgesteldtot 26 oktober 2015. Het gerecht zal daarbij aan die (uitgestelde) voorwaardelijke invrijheidstelling, naast de algemene voorwaarde dat klager zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, de na te noemen bijzondere voorwaarde verbinden.
2.9
Ter voorlichting van klager en verweerder overweegt het gerecht nog het volgende. Indien voorafgaand aan de door het gerecht bepaalde datum van voorwaardelijke invrijheidstelling van klager duidelijk wordt dat nog steeds geen passende woonruimte of een behandelplaats voor klager beschikbaar is, kan dit voor verweerder aanleiding zijn om toepassing te geven aan zijn bevoegdheid, neergelegd in artikel 1:35, tweede lid, Sr, om de voorwaardelijke invrijheidstelling opnieuw uit te stellen, dan wel, mits daarvoor voldoende zwaarwegende gronden zijn, deze achterwege te laten. De onderhavige beslissing van het gerecht neemt die bevoegdheid niet weg. Het gerecht gaat er daarbij wel vanuit dat van de zijde van de Reclassering en het KIA de nodige inspanning wordt geleverd en medewerking wordt verleend om tot een passende oplossing te komen. Ook van klager mogen daartoe uiteraard, voor zover dat binnen zijn mogelijkheden ligt, de nodige inspanningen worden verlangd.
Een en ander laat verder onverlet dat zich na de onderhavige beschikking ook andere feiten of omstandigheden kunnen voordoen die op grond van artikel 1:35 Sr voor verweerder aanleiding kunnen vormen voor hernieuwd uitstel of achterwege laten van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
2.1
Het vorenstaande leidt tot de navolgende beslissing.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht :
verklaart het bezwaar gegrond;
vernietigt de beslissing van verweerder van 17 juli 2015 om klager niet voorwaardelijk in vrijheid te stellen;
stelt de voorwaardelijke invrijheidstelling van klager uit tot 26 oktober 2015;
verbindt aan de voorwaardelijke invrijheidstelling de algemene voorwaarde dat klager zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit;
verbindt aan de voorwaardelijke invrijheidstelling de bijzondere voorwaarde dat klager zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, hem te geven door of namens de Stichting Reclassering en Jeugdbescherming Aruba, zulks zolang deze instelling dat gedurende de proeftijd nodig acht, ook als dat inhoudt dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd, al dan niet in een inrichting ter verpleging of een instelling voor verslavingszorg, onder behandeling zal laten stellen van een psychiater en/of een andere gedragsdeskundige;
stelt de proeftijd van de algemene voorwaarde vast op één jaar, ingaande op de dag van de voorwaardelijke invrijheidstelling;
bepaalt dat de proeftijd van de bijzondere voorwaarde gelijk is aan de periode waarover voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend, ingaande op de dag van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Deze uitspraak is gegeven door mr. W.C.E. Winfield, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 augustus 2015, in tegenwoordigheid van de griffier.