ECLI:NL:OGEAA:2015:176

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
9 juli 2015
Publicatiedatum
14 juli 2015
Zaaknummer
KG no. 1334 van 2015
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil in kort geding tussen man en vrouw betreffende ontruiming van woning na echtscheiding

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba werd behandeld, betreft het een executiegeschil tussen een man en een vrouw na hun echtscheiding. De vrouw had eerder in een vonnis van 7 januari 2015 het recht van erfpacht op een perceel domeingrond met de daarop staande woning toegewezen gekregen. De man was verplicht om zijn medewerking te verlenen aan de levering van de woning aan de vrouw, maar ging in hoger beroep tegen dit vonnis. In een kort geding op 3 juni 2015 werd de man bevolen om de woning te ontruimen, wat hij betwistte in een nieuw kort geding. De man vorderde schorsing van de executie van het vonnis van 3 juni 2015, totdat er een beslissing was genomen in het hoger beroep tegen het vonnis van 7 januari 2015. De vrouw voerde verweer en vorderde veroordeling van de man in de proceskosten.

De rechter oordeelde dat er geen sprake was van een klaarblijkelijke misslag in het kortgedingvonnis van 3 juni 2015. De man had niet voldaan aan zijn verplichtingen uit het vonnis van 7 januari 2015, waardoor de vrouw een legitiem belang had bij de executie van het vonnis. De rechter concludeerde dat er geen aanleiding was om de executie te schorsen en wees de vordering van de man af. Tevens werd de man veroordeeld in de proceskosten van de vrouw, die tot op heden waren begroot op Afl. 1.500,= aan salaris voor de gemachtigde.

Uitspraak

Vonnis van 9 juli 2015
KG no. 1334 van 2015
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[EISER],
wonende in Aruba,
eiser, hierna te noemen: de man,
procederend in persoon,
tegen:
[GEDAAGDE],
gedaagde, hierna te noemen: de vrouw,
gemachtigde: de advocaat mr. N.S. Gravenstijn.

1.DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, ingediend op 22 juni 2015;
- de door de man op 29 juni 2015 ingediende producties;
- de door de vrouw op 1 juli 2015 ingediende producties;
- de aantekeningen van de behandeling ter openbare terechtzitting op 2 juli 2015, waar de man en de vrouw, bijgestaan door haar gemachtigde, zijn verschenen; partijen hebben het woord gevoerd aan de hand van overgelegde pleitnotities en hebben op elkaars stellingen gereageerd.
Vonnis is bepaald op heden.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Bij vonnis van 7 januari 2015 (AR no. 1315-2013) heeft het gerecht in het kader van de verdeling van de door echtscheiding ontbonden huwelijkse goederengemeenschap tussen partijen op vordering van de vrouw – onder meer – aan de vrouw toebedeeld het recht van erfpacht op een perceel domeingrond te [ADRES] in Aruba met de zich daarop bevindende voormalige echtelijke woning. Voorts heeft het gerecht bepaald dat de vrouw belast wordt met de betaling van de hypothecaire geldlening met betrekking tot voormeld onroerend goed alsmede de premie van de aan dit onroerende goed verbonden levensverzekering. Tevens is bij dit vonnis aan de man bevolen om onverkort en zonder voorbehoud zijn medewerking te verlenen aan de levering van de woning aan de vrouw. Dit vonnis is, wat de veroordelingen betreft, uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De man is van dit vonnis in hoger beroep gegaan.
2.2
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis in kort geding van 3 juni 2015 (KG nr. 760 van 2015) heeft het gerecht op vordering van de vrouw aan de man bevolen de op voormeld perceel gelegen woning uiterlijk 30 dagen na de betekening van dit vonnis te ontruimen en te verlaten met alle zich daarin van zijnentwege bevindende personen en goederen, en die woning onder afgifte van de sleutels daarvan ter vrije beschikking te stellen van de vrouw, een en ander op straffe van verbeurte van een in dit vonnis nader bepaalde dwangsom. Dit vonnis is op 15 juni 2015 aan de man betekend.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1
De man vordert – kort gezegd – dat het gerecht bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad, de executie van het vonnis van 3 juni 2015 zal schorsen totdat op het hoger beroep tegen het vonnis van 7 januari 2015 zal zijn beslist en de vrouw zal verbieden om uit hoofde van het vonnis van 3 juni 2017 beslag te leggen op enig goed van de man.
3.2
De vrouw voert hiertegen verweer, met vordering tot veroordeling van de man in de proceskosten.
3.3
Op de stellingen van partijen zal, voor zover nodig, in het hiernavolgende nader worden ingegaan.

4.DE BEOORDELING

4.1
Van spoedeisend belang is genoegzaam gebleken.
4.2
Aan zijn vordering legt de man ten grondslag dat het gerecht er in zijn kortgedingvonnis van 3 juni 2015 ten onrechte van uitgaat dat het vonnis van 7 januari 2015 in zijn geheel uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Daarmee heeft het gerecht naar de mening van de man miskend dat die uitvoerbaarheid bij voorraad uitdrukkelijk is beperkt tot de daarin uitgesproken
veroordelingen.In aanmerking genomen dat de man tegen het vonnis van 7 januari 2015 hoger beroep heeft ingesteld, is de in dat vonnis uitgesproken toebedeling van het recht van erfpacht vooralsnog zonder gevolg gebleven. Daarmee is de basis aan de bij het vonnis in kort geding van 3 juni 2015 gegeven bevel tot ontruiming komen te ontvallen, zo begrijpt het gerecht het betoog van de man.
4.3
Het gerecht merkt allereerst op dat voor schorsing van de executie van een vonnis slechts plaats is indien tenuitvoerlegging misbruik van executiebevoegdheid oplevert. Dat wil in beginsel zeggen dat de rechter die schorsing zal kunnen bevelen, indien hij van oordeel is dat de executant, mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij de gebruikmaking van zijn bevoegdheid om, in afwachting van de uitslag van een ingesteld hoger beroep, tot tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis over te gaan. Hiervan kan met name sprake zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien ná het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten meebrengen dat de executie van het vonnis klaarblijkelijk een noodtoestand voor degene te wiens laste het vonnis wordt ten uitvoer gelegd, zou doen ontstaan. Daarbij behoort de kans van slagen van een aangewend rechtsmiddel in de regel buiten beschouwing te blijven.
4.4
Anders dan de man kennelijk meent, is van een klaarblijkelijke misslag in het kortgedingvonnis van 3 juni 2015 geen sprake. Weliswaar spreekt het gerecht daarin in zijn algemeenheid van een “uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van dit Gerecht van 7 januari 2015”, doch uit de overige overwegingen blijkt niet dat het gerecht de strekking van het vonnis van 3 juni 2015 heeft miskend. Uit die overwegingen blijkt immers dat het gerecht tot toewijzing van de door de vrouw gevorderde ontruiming van de woning is gekomen, omdat de man, ondanks het bij vonnis van 7 januari 2015 aan hem gegeven bevel tot verlening van medewerking aan de levering van de woning aan de vrouw, niet wenst mee te werken aan de met die levering beoogde verkoop aan een derde, door de bezichtiging door potentiële kopers te dwarsbomen. Aangezien voornoemd bevel tot medewerking onmiskenbaar een
veroordelinginhoudt, is dit onderdeel van het vonnis van 7 januari 2015 wel degelijk uitvoerbaar bij voorraad. Het gerecht is in zijn vonnis van 3 juni 2015 met juistheid tot dezelfde conclusie gekomen.
4.5
Andere feiten of omstandigheden die aanleiding zouden kunnen geven voor het oordeel dat de vrouw geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij executie van het vonnis van 3 juni 2015 zijn gesteld noch gebleken.
4.6
Gelet op het vorenstaande bestaat voor schorsing van de executie van het vonnis van 3 juni 2015 geen aanleiding. De daartoe strekkende vordering van de man moet derhalve worden afgewezen. Voor toewijzing van het anderszins gevorderde ziet het gerecht evenmin grond.
4.7
Als de in het ongelijk te stellen partij zal de man de proceskosten van de vrouw moeten vergoeden, tot op heden bepaald op Afl. 1.500,= aan salaris voor de gemachtigde.

5.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht, recht doende in kort geding:
wijst de vordering af;
veroordeelt de man in de kosten van de procedure, gevallen aan de zijde van de vrouw, welke kosten tot op heden worden begroot op Afl. 1.500,= aan salaris van de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.C.E. Winfield, rechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 9 juli 2015 in aanwezigheid van de griffier.