ECLI:NL:OGEAA:2015:158

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
1 juli 2015
Publicatiedatum
6 juli 2015
Zaaknummer
A.R. 596 van 2014
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van studieschuld door de Staat der Nederlanden tegen Jean-Carlos Lucan Gregory Rosaria

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba werd behandeld, vorderde de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, betaling van een studieschuld door gedaagde Jean-Carlos Lucan Gregory Rosaria. De eiseres vorderde een bedrag van € 14.636,30, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke incassokosten, omdat gedaagde nog niet had afgelost op zijn studielening. Gedaagde erkende het bestaan van de schuld, maar voerde verweer op basis van verjaring en betwistte de hoogte van de vordering. Hij stelde dat hij niet in staat was om te betalen vanwege werkloosheid en dat de proceskosten onterecht waren gemaakt.

De rechter beoordeelde de argumenten van beide partijen en concludeerde dat de eiseres voldoende bewijs had geleverd voor de vordering. Het gerecht oordeelde dat gedaagde zijn adreswijzigingen niet had doorgegeven, waardoor hij het risico liep dat aanmaningen hem niet bereikten. Het beroep op verjaring werd verworpen. De rechter oordeelde dat de buitengerechtelijke incassokosten en de gevorderde rente op basis van de Wet studiefinanciering 2000 toewijsbaar waren. Uiteindelijk werd gedaagde veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met de kosten van de procedure, en werd het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Vonnis van 1 juli 2015
Behorend bij A.R. 596 van 2014
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
Ministerie van onderwijs, cultuur en wetenschap, Dienst uitvoering onderwijs,
zetelend te ’s-Gravenhage,
EISERES,
gemachtigde: advocaat mr. M.W.A. van der Gulik,
tegen:
Jean-Carlos Lucan Gregory ROSARIA,
wonend te Aruba,
GEDAAGDE,
gemachtigde: mr. M.G.A. Baiz.

1.DE VERDERE PROCEDURE

Voor het eerdere verloop van de procedure wordt verwezen naar het tussenvonnis d.d. 27 augustus 2014. De daarin gelaste comparitie van partijen heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2014. Daarna heeft eiseres geconcludeerd voor repliek, waarna gedaagde een antwoord akte nam. De zaak is daarna verwezen naar de rol voor vonnis.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

Gedaagde heeft in Nederland een studielening genoten en heeft daarop nog niet afgelost.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1
Eiseres vordert veroordeling van gedaagde bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad tot betaling van € 14.636,30, te vermeerderen met de rente, bedoeld in artikel 6.8 van de Wet studiefinanciering 2000, met buitengerechtelijke incassokosten ad 2.195,44 en met veroordeling van gedaagde in de proceskosten. De vordering is gegrond op de studieschuld van gedaagde, waarop deze nog niet heeft afgelost.
3.2
Gedaagde voert gemotiveerd verweer. Hij erkent het bestaan van de studieschuld en erkent dat hij nog niet heeft afgelost. Hij geeft aan dat hij niet in staat was terug te betalen omdat hij eerst geen baan had. Bovendien beroept hij zich op verjaring wat betreft de termijnen verschenen vóór de aanmaning van 25 april 2013. Verder betwist hij de hoogte van de vordering. Hij is van mening dat deze onvoldoende is gespecificeerd. Hij betwist dat er buitengerechtelijke incassokosten zijn gemaakt en stelt dat de proceskosten nodeloos zijn gemaakt, nu hij aanvankelijk niet kon betalen en – toen hij dat wel kon – hij een betalingsregeling had aangeboden die door eiseres bij mail van 27 augustus 2013 werd afgewezen. Het bedrag dat eiseres aanbood, was onredelijk. Hij concludeert tot afwijzing van de vordering, kosten rechtens.

4.DE BEOORDELING

4.1
Gedaagde heeft omvang van de hoofdvordering betwist. Bij conclusie van repliek heeft eiseres de vordering nader onderbouwd. Bij antwoord-akte heeft gedaagde aangegeven dat de vordering voor haar daarmee niet veel meer overzichtelijk is geworden. Het gerecht is echter van oordeel dat eiseres de vordering, zoals in het inleidend verzoekschrift gedaan, thans in voldoende mate met stukken heeft onderbouwd. Het gerecht betrekt daarbij de brief van gedaagde aan gerechtsdeurwaarder Souman/Hermanus d.d. 24 mei 2013, waarin hij aangeeft bereid te zijn aan de vordering van DUO te voldoen. In bedoelde brief van 25 april 2013 wordt als hoofdsom reeds genoemd het bedrag van € 14.267,92, zoals ook opgenomen in het inleidend verzoekschrift. Tegen dit bedrag is gedaagde toen niet opgekomen. Thans, na uitgebreider onderbouwing zijdens eiseres, zou het op de weg van gedaagde hebben gelegen – als hij nog niet overtuigd was – om nader, specifiek onderbouwd verweer te voeren tegen de hoogte van de vordering. Dat mag ook van hem worden verwacht omdat hijzelf immers ook over de jaren heen informatie heeft gekregen over de ontvangen bedragen en het verloop van zijn schuld. Nu hij dit nalaat, zal het gerecht uitgaan van de hoofdvordering als gesteld door eiseres in het inleidend verzoekschrift.
4.2
Eiseres heeft bij conclusie van repliek met producties nader onderbouwd dat zij gedaagde heeft gemaand op het haar bekende adres en heeft proberen te achterhalen waar gedaagde woonde (zie producties X en XI). Uiteindelijk heeft zij gedaagdes Arubaanse adres via Hyves achterhaald. Gedaagde heeft aangegeven dat het wel kan zijn dat hij is vergeten zijn actuele adres door te geven. Het gerecht oordeelt dat thans vast staat dat eiseres op goede grond stelt dat gedaagde zijn adreswijziging niet heeft doorgegeven (en ook niet via het GBA vindbaar was). Daarmee komt het risico dat een aantal aanmaningen hem niet heeft bereikt, voor zijn rekening. De verjaring is derhalve gestuit. Het beroep van gedaagde op verjaring wordt verworpen.
4.3
Uit de stellingen van partijen en de overgelegde producties is voor het gerecht voldoende vast komen te staan dat eiseres buitengerechtelijke incassokosten daadwerkelijk heeft gemaakt, zoals het zoeken naar de verblijfplaats van gedaagde en de communicatie met hem over betalingsregelingen. Deze zullen derhalve worden toegewezen.
4.4
De gevorderde rente is gebaseerd op artikel 6.8 van de Wet studiefinanciering 2000 en komt eveneens voor toewijzing in aanmerking.
4.5
Gedaagde zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure aan de zijde van eiseres.

5.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht,
veroordeelt gedaagde tot betaling aan eiseres van een bedrag van €14.636,30, te vermeerderen met € 2.195,44 wegens buitengerechtelijke incassokosten en met de rente, bedoeld in artikel 6.8 van de Wet studiefinanciering 2000,
veroordeelt gedaagde in de kosten van de procedure, die tot de datum van uitspraak aan de kant van eiseres worden begroot op Afl. 750,-- aan griffierecht, Afl. 219,-- aan explootkosten en Afl. 2.250,-- aan salaris van de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Verhoeven, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 1 juli 2015 in aanwezigheid van de griffier.