ECLI:NL:OGEAA:2015:127

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
29 juni 2015
Publicatiedatum
3 juli 2015
Zaaknummer
LAR nr. 3072 van 2014
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure omtrent vergunning tot tijdelijk verblijf in Aruba

In deze bestuurszaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 29 juni 2015 uitspraak gedaan in het beroep van appellante tegen de minister van Integratie, Infrastructuur en Milieu. Appellante had een vergunning tot tijdelijk verblijf aangevraagd, welke op 27 juni 2014 werd verleend. Tegen deze beschikking heeft appellante op 12 augustus 2014 bezwaar gemaakt, maar het gerecht heeft geoordeeld dat dit bezwaar niet-ontvankelijk is. De primaire beschikking behelst geen weigering van een vergunning tot verblijf voor onbepaalde tijd, maar is volledig in lijn met de aanvraag van appellante. Het gerecht heeft vastgesteld dat appellante niet kan stellen dat zij door de beschikking van 27 juni 2014 rechtstreeks in haar belang is getroffen, aangezien zij zelf om een tijdelijke vergunning heeft verzocht. De beslissing op bezwaar wordt dan ook aangemerkt als strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar. Het beroep van appellante is ongegrond verklaard, en er zijn geen termen voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof, dat binnen zes weken na de dag van de uitspraak kan worden ingesteld.

Uitspraak

Uitspraak van 29 juni 2015
LAR nr. 3072 van 2014
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:
[appellante],
wonende in Aruba,
APPELLANTE,
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Kock,
gericht tegen:
de minister van Integratie, Infrastructuur en Milieu,
zetelende in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. G.M.N. Maduro (DIMAS).

1.PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 27 juni 2014 heeft verweerder aan appellante een vergunning tot tijdelijk verblijf verleend, geldig van 3 augustus 2014 tot 3 augustus 2015.
Tegen deze beschikking heeft appellante op 12 augustus 2014 bij verweerder bezwaar gemaakt.
Op 10 december 2014 heeft appellante beroep ingesteld bij het gerecht tegen het uitblijven van een beslissing op haar bezwaar.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van 25 mei 2015, alwaar partijen zijn verschenen bij gemachtigde. Uitspraak is bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Landsverordening toelating, uitzetting en verwijdering (Ltuv) wordt behalve in de artikelen 1 en 3 vermelde personen niemand in Aruba toegelaten zonder een vergunning tot tijdelijk verblijf of tot verblijf.
Ingevolge het tweede lid wordt een vergunning tot tijdelijk verblijf voor een bepaalde termijn afgegeven.
Ingevolge het derde lid wordt een vergunning tot verblijf wordt voor onbepaalde tijd afgegeven.
2.2
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Ltuv wordt een vergunning tot tijdelijk verblijf verleend door of namens de minister, belast met vreemdelingenzaken, en heeft deze een duur van ten hoogste een jaar.
Ingevolge het tweede lid wordt de vergunning aangevraagd door de persoon die om toelating verzoekt. Het verzoek wordt gedaan op een kosteloos van overheidswege verstrekt formulier, aldus de tweede volzin van dit artikellid.
2.3
Ingevolge artikel 7a, eerste lid, van de Ltuv wordt een vergunning tot verblijf verleend door of namens de minister, belast met vreemdelingenzaken. Artikel 7, tweede en achtste lid, is van toepassing, aldus de tweede volzin van dit artikellid.
Ingevolge het tweede lid kan een vergunning tot verblijf worden verleend aan degene die kan aantonen dat hij gedurende een periode van ten minste 10 jaren onafgebroken legaal ingezetene van Aruba is geweest.
2.4
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Lar kan degene die door een beschikking rechtstreeks in zijn belang is getroffen, het bestuursorgaan verzoeken de beschikking in heroverweging te nemen, tenzij deze op bezwaar is genomen.
2.5
Aan haar tegen de primaire beschikking van 27 juni 2014 gerichte bezwaar heeft appellante ten grondslag gelegd dat verweerder bij die beschikking heeft miskend dat zij voldoet aan het voor verlening van een vergunning tot verblijf (voor onbepaalde tijd) in artikel 7a, tweede lid, van de Ltuv gestelde vereiste dat zij 10 jaren onafgebroken legaal verblijf in Aruba heeft gehad. Verweerder heeft haar daarom ten onrechte een vergunning tot tijdelijk verblijf verleend in plaats van een vergunning tot verblijf (voor onbepaalde tijd), aldus appellante.
2.6
Uit de door verweerder overgelegde stukken blijkt dat appellante op het daartoe van overheidswege ter beschikking gestelde aanvraagformulier, ondertekend op 9 juni 2014, te kennen heeft gegeven dat haar aanvraag strekt tot verkrijging van een vergunning tot tijdelijk verblijf. Uit de door verweerder overgelegde stukken blijkt voorts dat zij in verband met die aanvraag een bedrag van Afl. 640,= aan leges en retributie heeft voldaan. Niet betwist is dat dit het bedrag is dat verschuldigd is bij de indiening van aanvraag van een vergunning tot tijdelijk verblijf. Onbetwist is voorts dat de verschuldigde leges en retributie bij de indiening van een vergunning tot verblijf Afl. 2.040,= bedraagt. Uit het vorenstaande volgt dat verweerder met de primaire beschikking van 27 juni 2014 geheel is tegemoetgekomen aan de vergunningaanvraag van appellante. Dit brengt mee dat die beschikking geen weigering behelst om aan appellante een vergunning tot verblijf te verlenen. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat een dergelijke vergunning niet ambtshalve dient te worden verleend, maar, naar uit artikel 7a, eerste lid, tweede volzin, juncto artikel 7, tweede lid, van de Ltuv volgt, door de betrokkene dient te worden aangevraagd. Onder deze omstandigheden kan niet gezegd worden dat appellante door de beschikking van 27 juni 2014 rechtstreeks in haar belang is getroffen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Lar, zodat zij daartegen geen bezwaar kan maken.
2.7
Verweerder heeft zich derhalve in zijn verweerschrift en ter zitting met juistheid op het standpunt gesteld dat het bezwaar van appellante op de hiervoor genoemde gronden niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Het gerecht ziet hierin aanleiding de bestreden (fictieve) beslissing op bezwaar aan te merken als strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van appellante. Het daartegen gerichte beroep is dus ongegrond.
2.8
Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
2.9
Beslist wordt als volgt.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het beroep van appellante ongegrond.
Deze beslissing werd gegeven door mr. W.C.E. Winfield, rechter in dit gerecht, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op maandag, 29 juni 2015, in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 53a LAR).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen zes weken na de dag waarop de beslissing op het beroep is gedagtekend. De instelling van het hoger beroep geschiedt door indiening bij de griffie van het Gerecht van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 53b LAR).