ECLI:NL:OGEAA:2015:126

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
29 juni 2015
Publicatiedatum
3 juli 2015
Zaaknummer
LAR nr. 2526 van 2014
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van koffiehuis- en restaurantvergunning B op basis van onvoldoende motivering en onderzoek

In deze bestuurszaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 29 juni 2015 uitspraak gedaan over de weigering van een koffiehuis- en restaurantvergunning B aan appellant, die zijn aanvraag op 20 oktober 2014 had ingediend. De minister van Volksgezondheid, Ouderenzorg en Sport had op 14 oktober 2014 het bezwaar van appellant gegrond verklaard, maar de aanvraag opnieuw afgewezen. Appellant was van mening dat de minister niet aan zijn motiveringsplicht had voldaan, aangezien slechts vijf personen bezwaar hadden gemaakt tegen zijn aanvraag. Het Gerecht oordeelde dat de minister onvoldoende onderzoek had gedaan naar de klachten van omwonenden en dat de bestreden beschikking onzorgvuldig was voorbereid. Het Gerecht concludeerde dat de weigering van de vergunning niet voldoende was gemotiveerd en dat de minister niet had aangetoond dat de openbare orde, goede zeden of publieke rust in het geding waren. De rechter verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de bestreden beschikking en gaf de minister de opdracht om binnen drie maanden een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van appellant. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van appellant, begroot op Afl. 1.000, en het door appellant gestorte griffierecht van Afl. 25 werd terugbetaald.

Uitspraak

Uitspraak van 29 juni 2015
LAR nr. 2526 van 2014
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:
[appellant]
wonende in Aruba,
APPELLANT
gemachtigde: de heer M.L. Hassel
gericht tegen:
De minister van Volksgezondheid, Ouderenzorg en Sport,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia

1.PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 14 oktober 2014 heeft verweerder het bezwaar van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een koffiehuisvergunning en restaurantvergunning B gegrond verklaard en opnieuw beslissende op die aanvraag, deze wederom afgewezen.
Tegen die beschikking heeft appellant op 20 oktober 2014 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 5 december 2014 een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van 25 mei 2015, alwaar appellant en verweerder zich hebben laten vertegenwoordigen door hun respectieve gemachtigden.
Uitspraak is bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Appellant kan zich niet verenigen met de bestreden beschikking waarbij zijn aanvraag voor een koffiehuisvergunning en restaurantvergunning B is afgewezen, nu verweerder met die beschikking niet aan zijn motiveringsplicht heeft voldaan. Uit het nieuw onderzoek gedaan in 2014 is gebleken dat slechts vijf personen bezwaar hebben tegen inwilliging van het verzoek van appellant, waardoor de bestreden beschikking in strijd is met artikel 28, eerste lid, onder i, van de Vergunningsverordening. Daarnaast is door verweerder niet inzichtelijk gemaakt op welke wijze de buurtbewoners zijn ondervraagd, waardoor betwijfeld dient te worden of de buurtonderzoeken wel op juiste wijze hebben plaatsgevonden.
2.2
Ingevolge artikel 8 van de Vergunningsverordening worden bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen, met betrekking tot ruimte, licht, ramen, inrichting en luchtverversing eisen gesteld, waaraan een lokaliteit moet voldoen om voor een der in de artikelen 10 tot en met 18 genoemde vergunningen in aanmerking te kunnen komen.
Deze eisen zijn neergelegd in het Vergunningsbesluit.
2.3
Ingevolge artikel 20, eerste lid, van de Vergunningsverordening dient hij die in het bezit wenst te worden gesteld van een vergunning als bedoeld in een der artikelen 10 tot en met 18, en/of van een toestemming als bedoeld in een der artikelen 45 en 46, zulks schriftelijk te verzoeken aan de minister, belast met volksgezondheid, onder vermelding van de soort der vergunning die verlangd wordt.
2.4
Ingevolge artikel 21, eerste lid, van de Vergunningsverordening wordt zodra verzoeker een opgave heeft gedaan van de ligging van de vertrekken of ruimten, voor welke de vergunning waarvoor hij in aanmerking komt, geldt, door de minister, belast met volksgezondheid, mededeling gedaan in een of meer lokale nieuwsbladen.
Ingevolgde het tweede lid, wordt de opgave gedurende veertien dagen na mededeling ter visie gelegd op het bestuurskantoor, gedurende welke tijd een ieder het recht heeft schriftelijk zijn bezwaren tegen de verlening der vergunning kenbaar te maken.
2.5
Ingevolge artikel 22, eerste lid, van de Vergunningsverordening wordt in opdracht van de minister, belast met volksgezondheid, een onderzoek ingesteld, indien ingevolge artikel 21, tweede lid, bezwaren worden kenbaar gemaakt, waarbij de naaste buren van de lokaliteiten voor welke de vergunning zal gelden, worden gehoord.
Ingevolgde het tweede lid bedraagt het getal der te horen personen nooit minder dan zes van de dichtstbijzijnde buren zowel ten westen, ten oosten, ten noorden als ten zuiden van de plaats, waar de vergunningsinrichting zal zijn gelegen, met dien verstande, dat deze erven zoveel mogelijk op verschillende afstanden van bedoelde plaats moeten zijn gelegen, welke afstand echter niet meer zal bedragen dan 200 meter voor de ten westen gelegen erven en 100 meter voor de overige erven.
2.6
Ingevolge artikel 27 van de Vergunningsverordening kan aan een ingevolge deze landsverordening verleende vergunning bij landsbesluit bijzondere voorwaarden worden gesteld.
2.7
Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder i, van de Vergunningsverordening wordt de vergunning geweigerd indien het belang van de openbare orde, de goede zeden of de publieke rust zulks vergt.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder n, van de Vergunningsverordening wordt de vergunning geweigerd indien gegrond vermoeden bestaat dat de verkoop van drank, voor consumptie bestemd ijs of soortgelijk artikel en/of spijzen niet op naam en voor rekening van de aanvrager zal plaatsvinden
2.8
Ingevolge artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vergunningsverordening wordt de vergunning ingetrokken indien het belang van de openbare orde, de goede zeden of de publieke rust zulks vergt.
2.9
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat nu gebleken is dat zes buurtbewoners zich hebben beklaagd over muziekoverlast veroorzaakt door de door appellant geëxploiteerde lokaliteit en gebleken is dat de derde, de heer [X], die werkzaam werd aangetroffen in de lokaliteit, bij SVB niet staat ingeschreven als werknemer van appellant waardoor er een sterk vermoeden bestaat dat appellant als stroman fungeert voor die [X], verweerder de aanvraag van appellant heeft mogen afwijzen. Ter zitting heeft verweerder betoogd dat conform beleid een aangevraagde vergunning bij zes klachten of meer wordt geweigerd.
2.1
Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn standpunt een tweetal processen-verbaal van de politie overgelegd, waaruit blijkt dat door de politie een buurtonderzoek is gedaan, bestaande uit het horen van een aantal buurtbewoners. Uit het rapport van 10 mei 2012 kan worden opgemaakt dat van de elf gehoorde buurtbewoners, zes personen klachten hadden betreffende geluidoverlast van de lokaliteit. Uit het rapport van 15 januari 2014 kan worden opgemaakt dat van de 8 gehoorde buurtbewoners, zes personen melding hebben gedaan van overlast. Daarnaast is er door drie buurtbewoners, die overigens ook behoren tot de door de politie gehoorde groep buurtbewoners, schriftelijk bezwaar gemaakt bij verweerder tegen verstrekking van de verzochte vergunning aan appellant.
2.11
Uit de door verweerder overgelegde stukken blijkt niet dat verweerder de juistheid van de klachten van de buurtbewoners nader heeft onderzocht of heeft laten onderzoeken. Voorts blijkt uit de overgelegde processen-verbaal niet op welke afstand van de lokaliteit de beklagende buurtbewoners wonen. Uit het advies van de korpschef van het Korps Politie Aruba kan worden opgemaakt dat de door appellant geëxploiteerde lokaliteit voor het overige wel voldoet aan alle vereisten gesteld in de Vergunningsverordening en het Vergunningsbesluit ter verkrijging van de verzochte vergunning.
2.12
Nu niet is gebleken dat de klachten ten grondslag liggende aan de bestreden beschikking, nader werden onderzocht is het gerecht van oordeel dat de bestreden beschikking onzorgvuldig werd voorbereid. Dat het belang van de openbare orde, de goede zeden of de publieke rust weigering van de door appellant aangevraagde vergunning vergt, is dientengevolge door verweerder onvoldoende gemotiveerd. Het gerecht neemt daarbij tevens in aanmerking dat conform artikel 27 van de Vergunningsverordening door verweerder voorwaarden kunnen worden gesteld aan de te verlenen vergunning en conform artikel 32 verweerder een verleende vergunning kan intrekken indien het belang van de openbare orde, de goede zede of de publieke rust zulks vergt. Niet is gebleken dat door verweerder met die mogelijkheden rekening is gehouden bij beoordeling van het verzoek van appellant. De desbetreffende beroepsgrond slaagt.
2.13
Ter zake de tweede weigeringsgrond, namelijk dat appellant als stroman zou fungeren voor ene heer [X], overweegt het gerecht als volgt. Ter onderbouwing hiervan heeft verweerder er slechts op gewezen dat de heer [X] al werkende werd aangetroffen in de door appellant geëxploiteerde lokaliteit en hij niet als werknemer van het door appellant geëxploiteerde bedrijf staat ingeschreven bij de SVB. Appellant heeft daar tegenin gebracht dat de heer [X] hem bijstaat in de dagelijkse exploitatie van de lokaliteit, doch hij hem nog niet officieel als werknemer heeft laten inschrijven. Appellant betwist dat de heer [X] als de eigenlijke eigenaar van de lokaliteit heeft te gelden, en betwist de door verweerder aangevoerde stromanconstructie.
Het gerecht volgt verweerder niet in zijn betoog nu hetgeen aan dat betoog ten grondslag is gelegd, op zichzelf onvoldoende is om aan te kunnen nemen dat appellant als stroman fungeert voor die [X]. Ook op dit punt is het gerecht met appellant van oordeel dat de beschikking onzorgvuldig is voorbereid en zodoende lijdt aan een motiveringsgebrek.
2.14
Op grond van het voorgaande luidt de conclusie dat het beroep gegrond dient te worden verklaard en de bestreden beschikking dient te worden vernietigd.
2.15
Het gerecht veroordeelt verweerder in de proceskosten gevallen aan de zijde van appellant, welke worden begroot op een bedrag van Afl. 1.000,= aan gemachtigdensalaris.

3.DE BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden beschikking van 14 oktober 2014;
- bepaalt dat verweerder binnen drie maanden na dagtekening van deze uitspraak een
nieuwe beslissing dient te nemen op het bezwaar van appellant;
- veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure gemaakt aan de zijde van appellant, welke worden begroot op een bedrag van Afl. 1.000,= aan gemachtigdensalaris;
- gelast dat het door appellant gestorte griffierecht ad Afl. 25,-- aan hem wordt
terugbetaald.
Deze uitspraak is gegeven door mr. W.C.E. Winfield, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 juni 2015, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 53a LAR).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen zes weken na de dag waarop de beslissing op het beroep is gedagtekend. De instelling van het hoger beroep geschiedt door indiening bij de griffie van het Gerecht van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 53b LAR).