ECLI:NL:OGEAA:2015:11

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
22 april 2015
Publicatiedatum
29 april 2015
Zaaknummer
P-2015/03261, 150 van 2015
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de militaire politierechter in een verkeerszaak met letsel en schadevergoeding

In deze zaak heeft de militaire politierechter van Aruba op 22 april 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 6 februari 2015. De verdachte, geboren in 1992 en woonachtig in Aruba, werd beschuldigd van het veroorzaken van een ongeval met letsel, het in hulpeloze toestand achterlaten van een slachtoffer, en het rijden met een voertuig met gebrekkige remmen. Tijdens de openbare terechtzitting op 25 maart en 8 april 2015, werd de verdachte bijgestaan door zijn raadsman, mr. S.O.R.’G. Faarup, terwijl de officier van justitie, mr. J. Zondervan, een gevangenisstraf en taakstraf eiste. De militaire politierechter oordeelde dat de verdachte niet bewezen kon worden dat hij onder invloed van alcohol reed, maar dat hij wel twee verkeerslichten negeerde, wat leidde tot een aanrijding met een andere auto, waarbij de bestuurder letsel opliep. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 120 uur, een voorwaardelijke rijontzegging van acht maanden, en een geldboete van € 230,--. Daarnaast werd een schadevergoeding van US$ 923,20 toegewezen aan de benadeelde partij, die schade had geleden door het ongeval. De rechter benadrukte de ernst van de verkeersveiligheid en het belang van bijstand aan slachtoffers na een ongeval.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

* * * * militaire politierechter * * * *

S T R A F V O N N I S
in de zaak tegen de verdachte:
Verdachte,
geboren in 1992 in Nederland,
wonende in Aruba, (Marinierskazerne).

1.Onderzoek van de zaak

Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 2015 en op 8 april 2015. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman, mr. S.O.R.’G. Faarup.
De officier van justitie, mr. J. Zondervan, heeft ter terechtzitting gevorderd de verdachte ter zake van de feiten 1, 2, eerste onderdeel, en 3 te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van twee (2) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een werkstraf van 200 uren, te vervangen door 100 dagen hechtenis bij het niet naar behoren verrichten daarvan. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd de verdachte ter zake van feit 2, tweede onderdeel, te veroordelen tot een geldboete van € 270,--, bij niet betalen te vervangen door 5 dagen hechtenis en ter zake van feit 4 een geldboete van € 230,--, bij niet betalen te vervangen door 5 dagen hechtenis. Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen van 12 maanden voor feit 1, 8 maanden voor feit 2 en 3 maanden voor feit 3. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen en aan de verdachte ter zake de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsman heeft het woord tot verdediging gevoerd en primair bepleit om de verdachte ten aanzien van het aan hem ten laste gelegde, integraal vrij te spreken.
De benadeelde partij heeft ter terechtzitting een vordering tot schadevergoeding ingediend ten bedrage van US$ 19.083,87.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, met inachtneming van de gevorderde en toegewezen wijzigingen, tenlastegelegd:
1. dat hij op of omstreeks 6 februari 2015 te Aruba, als verkeersdeelnemer/weggebruiker, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto van het merk Nissan Sentra, wit van kleur), daarmede rijdende in westelijke richting op de naamloze verharde weg leidende door Palm Beach, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, aangezien hij toen en aldaar roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- nadat hij daarvoor een al dan niet aanzienlijke hoeveelheid alcoholhoudende drank had gedronken, en/of
- heeft gereden met een al dan niet aanzienlijke snelheid, dan wel een snelheid die (aanmerkelijk) te hoog was voor veilig verkeer ter plaatse, en/of
- een verkeerslicht, op de hoek van de kruising van de naamloze verharde weg door Palm Beach met de oostelijke rijbaan van de L.G. Smith Boulevard, ook gekend als de Sasakiweg, dat in zijn richting (helder) rood licht uitstraalde, heeft genegeerd, door het door hem bestuurde motorrijtuig niet tot stilstand te brengen en/of
- verder is gereden, over het weggedeelte tussen de middenbermen en/of
- (wederom) een verkeerslicht, geplaatst op de hoek/kruising van het weggedeelte (van bedoelde naamloze verharde weg) door de middenberm van de L.G. Smith Boulevard, ook gekend als de Sasakiweg en de westelijke rijbaan van de L.G. Smith Boulevard, ook gekend als de Sasakiweg, dat in zijn richting (helder) rood licht uitstraalde of oranje/geel licht uitstraalde, heeft genegeerd door het door hem bestuurde motorijtuig (wederom) niet tot stilstand te brengen en/of
- zonder voorrang te verlenen aan een op dat kruispunt van rechts komend motorvoertuig (personenauto van het merk Toyota, type Corolla), dat op dat moment uit noordelijke richting naderde op de westelijke rijbaan van de L.G. Smith Boulevard, ook gekend als de Sasakiweg, zijnde een voorrangsweg, en/of
- gereden heeft met het door hem bestuurde motorrijtuig terwijl de remmen van dat voertuig niet naar behoren functioneerden en/of onvoldoende remkracht ontwikkelden (voor veilige deelname aan het verkeer)
waarbij het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig, tegen dat van rechts komende motorrijtuig (personenauto van het merk Toyota, type Corolla, paars en/of rood van kleur) is gereden/gebotst en/of
waardoor de bestuurder van dat motorrijtuig (personenauto van het merk Toyota, type Corolla, paars en/of rood van kleur)
de macht over het stuur verloor en/of
tegen een verkeerslicht botste en/of
over de kop vloog met zijn auto,
waardoor de bestuurder van de Toyota zwaar lichamelijk letsel, te weten een breuk in de nekwervel heeft opgelopen, en/of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan terwijl hij, verdachte, verkeerde in een situatie als bedoeld in artikel 8, lid 1 Wegenverkeerswet 1994/artikel 5 lid 1 van de Landsverordening Wegverkeer, immers had verdachte alcoholhoudende drank geconsumeerd;
(Art 7 WVW1994 impliciet subsidiair artikel 4 LWV)
2. hij op of omstreeks 06 februari 2015 te Aruba, als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval of door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op de op de kruising gevormd door de naamloze verharde weg leidende door Palm Beach en de L.G. Smithboulevard, ook gekend als de Sasakiweg, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander aan wie bij dat ongeval letsel is toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten;
art 7 lid 1 ahf/ond b Wegenverkeerswet 1994
en/of
dat hij als gebruiker van een voor het openbaar verkeer openstaande weg, de door of vanwege het bevoegd gezag met betrekking tot het verkeer gegeven regels en aanwijzingen niet in acht heeft genomen, immers heeft hij op of omstreeks 6 februari 2015 te Aruba, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) van het merk Nissan Sentra, (wit van kleur), betrokken bij een verkeersongeval of door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op de kruising gevormd door de naamloze verharde weg leidende door Palm Beach en de L.G. Smith Boulevard, ook gekend als de Sasakiweg, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander letsel en/of schade was toegebracht.
(artikel 4, 2e lid Landsverordening wegverkeer juncto artikel 169 Wetboek van Militair Strafrecht juncto artikel 4 vijfde lid Landsverordening Wegverkeer)
3. dat hij op of omstreeks 6 februari 2015, te Aruba als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) van het merk Nissan Sentra, (wit van kleur), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van een stof, te weten alcohol/alcoholhoudende drank, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, dat het gebruik daarvan – al dan niet in combinatie met het gebruik van een ander stof – de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht;
(artikel 8,1e lid WVW94, artikel 5 lid 1 van de Landsverordening wegverkeer)
4. dat hij op of omstreeks 6 februari 2015, te Aruba als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) van het merk Nissan Sentra, (wit van kleur), dit voertuig heeft bestuurd,
- terwijl de bedrijfsrem van dit voertuig niet rechtstreeks heeft gewerkt op de wielen en/of op zodanige wijze over de wielen verdeeld was, dat de kans op slippen van het motorvoertuig zo gering mogelijk was en/of
- terwijl de remvertraging van dat motorvoertuig (gemeten op een droge of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal liggende weg) niet tenminste 4m/sec2 bedroeg.
(artikel 7 onder b en d Landsbesluit Voorschriften Voertuigen)

3.Voorvragen

Geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke vereisten voldoet en dus geldig is.
Bevoegdheid van militaire politierechter
Krachtens de wettelijke bepalingen is militaire politierechter bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
Met betrekking tot het onder 2, eerste onderdeel, tenlastegelegde heeft de verdachte aangevoerd dat hij zich binnen twaalf uur na het ongeval vrijwillig bij de politie en de Koninklijke Marechaussee heeft gemeld. Voor zover hij daarmee heeft willen betogen dat de officier van justitie hierdoor, gelet op artikel 184 van de Wegenverkeerswet 1994, in zoverre niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, faalt dat betoog. Dit onderdeel van de tenlastelegging heeft immers betrekking op overtreding van artikel 7, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de in artikel 184 van die wet neergelegde vervolgingsuitsluitingsgrond zich uitsluitend kan voordoen na overtreding van artikel 7, eerste lid, aanhef en onderdeel a.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Redenen voor schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging gebleken.

4.Bewijsbeslissingen

A.
Vrijspraak
De militaire politierechter heeft uit het onderzoek op de terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan en zal de verdachte daarvan vrijspreken. Daartoe wordt overwogen dat het ongeval waarbij de verdachte als bestuurder van de Nissan Sentra betrokken was, blijkens het strafdossier rond 21:30 uur plaatsvond. Mede op grond van de eigen verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting, kan worden aangenomen dat hij daaraan voorafgaand tussen ongeveer 17:50 uur en 18:30 uur vier alcoholische consumpties (2 x Amstel Bright en 2 x Sambuca Romana) heeft genuttigd in de horecagelegenheid ‘Moomba’. De verdachte ontkent dat hij nadien nog alcoholhoudende drank heeft gedronken. In video-opnamen, gemaakt in de horecagelegenheid, zijn weliswaar aanwijzingen gelegen dat de verdachte nadien, vanaf ongeveer 19:25 uur tot 20:50 uur nog alcohol heeft gedronken, doch omtrent de hoeveelheid alcoholhoudende drank die hij toen daadwerkelijk genuttigd zou hebben, bieden die video-opnamen, zoals daarvan blijkt uit de het ter zake opgemaakte proces-verbaal, onvoldoende inzicht. Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van de militaire politierechter niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat de verdachte ten tijde van het ongeval of kort daarvoor, de hiervoor bedoelde auto heeft bestuurd, terwijl hij onder zodanige invloed van alcohol verkeerde dat hij daardoor niet tot behoorlijk besturen in staat moet worden geacht.
B. Bewezenverklaring
Militaire politierechter heeft uit het onderzoek op de terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat het bewezen acht:
1. dat hij op 6 februari 2015 te Aruba, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto van het merk Nissan Sentra, wit van kleur), daarmede rijdende in westelijke richting op de naamloze verharde weg leidende door Palm Beach, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, aangezien hij toen en aldaar aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend,
- een verkeerslicht, op de hoek van de kruising van de naamloze verharde weg door Palm Beach met de oostelijke rijbaan van de L.G. Smith Boulevard, ook gekend als de Sasakiweg, dat in zijn richting helder rood licht uitstraalde, heeft genegeerd, door het door hem bestuurde motorrijtuig niet tot stilstand te brengen en
- verder is gereden, over het weggedeelte tussen de middenbermen en
- wederom een verkeerslicht, geplaatst op de hoek/kruising van het weggedeelte (van bedoelde naamloze verharde weg) door de middenberm van de L.G. Smith Boulevard, ook gekend als de Sasakiweg en de westelijke rijbaan van de L.G. Smith Boulevard, ook gekend als de Sasakiweg, dat in zijn richting helder rood licht uitstraalde licht uitstraalde, heeft genegeerd door het door hem bestuurde motorijtuig wederom niet tot stilstand te brengen en
- zonder voorrang te verlenen aan een op dat kruispunt van rechts komend motorvoertuig (personenauto van het merk Toyota, type Corolla), dat op dat moment uit noordelijke richting naderde op de westelijke rijbaan van de L.G. Smith Boulevard, ook gekend als de Sasakiweg,
waarbij het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig, tegen dat van rechts komende motorrijtuig (personenauto van het merk Toyota, type Corolla) is gereden/gebotst en
waardoor de bestuurder van dat motorrijtuig (personenauto van het merk Toyota, type Corolla)
de macht over het stuur verloor en
tegen een verkeerslicht botste,
waardoor de bestuurder van de Toyota zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
2.
dathij op 06 februari 2015 te Aruba, als bestuurder van een motorrijtuig door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op de kruising gevormd door de naamloze verharde weg leidende door Palm Beach en de L.G. Smithboulevard, ook gekend als de Sasakiweg, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander aan wie bij dat ongeval letsel is toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten;
4. dat hij op 6 februari 2015, te Aruba als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) van het merk Nissan Sentra, (wit van kleur), dit voertuig heeft bestuurd,
- terwijl de bedrijfsrem van dit voertuig niet rechtstreeks heeft gewerkt op de wielen en/of op zodanige wijze over de wielen verdeeld was, dat de kans op slippen van het motorvoertuig zo gering mogelijk was en
- terwijl de remvertraging van dat motorvoertuig (gemeten op een droge of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal liggende weg) niet tenminste 4m/sec2 bedroeg.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Voor zover in de telastlegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring
cursief weergegevenverbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
De militaire politierechter merkt voorts op dat de beide onder 2 aan de verdachte tenlastegelegde gedragingen zijn gescheiden door de woorden ‘en/of’. Hiermee heeft de opsteller van de tenlastelegging in het midden gelaten of hij uit is op veroordeling voor één van de onder dit nummer tenlastegelegde feiten dan wel voor beide. De keuze om dit deel van de tenlastelegging als cumulatief of alternatief op te vatten is daarmee aan de rechter gelaten. De militaire politierechter vat dit deel van de tenlastelegging op als een alternatieve tenlastelegging. Nu de militaire politierechter tot een bewezenverklaring komt voor het eerste onderdeel, wordt niet meer toegekomen aan het tweede onderdeel van het onder 2 tenlastegelegde.

5.Bewijsmiddelen

De overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de wettige bewijsmiddelen zijn vervat. De bewijsmiddelen zullen in geval van hoger beroep in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
Bewijsoverwegingen
Feit 1
Met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde heeft de verdachte onder meer verklaard dat hij het, vanuit zijn rijrichting bezien, tweede stoplicht passeerde terwijl het nog oranje licht uitstraalde. Hierdoor gaat hij ervan uit dat, toen hij het eerste stoplicht passeerde, dit nog groen licht uitstraalde. Dit scenario, waarbij de verdachte dus niet door rood licht is gereden, acht de militaire politierechter niet geloofwaardig. In de eerste plaats wordt het weersproken door de als getuige gehoorde personen getuige 1 en getuige 2. Beiden verklaren dat de door de verdachte bestuurde auto de voertuigen die voor het eerste, rood licht uitstralende, stoplicht stonden voorgesorteerd, voorbijreed en door het rode licht reed. De militaire politierechter ziet geen grond om aan de juistheid van de verklaringen van deze getuigen te twijfelen. Uit het door ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee ingestelde onderzoek naar de werking van de verkeerslichten ter plaatse blijkt voorts dat het eerste stoplicht gelijktijdig met het tweede stoplicht van rood op groen gaat, maar dat het tweede stoplicht groen licht blijft uitstralen, ook nadat het eerste stoplicht weer rood licht is gaan uitstralen. Dit brengt mee dat de situatie dat de verdachte kort voor het passeren van het tweede, oranje licht uitstralende, stoplicht het eerste stoplicht heeft gepasseerd terwijl dit nog groen licht uitstraalde, zich in de praktijk niet kan voordoen. Wel blijkt uit voormeld onderzoek dat zich de situatie kan voordoen dat na het passeren van het eerste stoplicht, terwijl dit rood licht uitstraalt, het tweede stoplicht nog groen of oranje licht uitstraalt. Dat de verdachte het tweede stoplicht heeft gepasseerd terwijl het nog op oranje stond, wordt evenwel weerlegd door de verklaring van getuige 3 in combinatie met de overige bevindingen van het onderzoek naar de werking van de verkeerslichten ter plaatse. Getuige 3 verklaart immers dat zij, komende met haar auto vanuit zuidelijke richting, diende te stoppen voor het rode stoplicht en dat zij, terwijl zij bij dit stoplicht stond te wachten, de aanrijding tussen de witte auto van de verdachte en een auto heeft waargenomen. Uit het onderzoek naar de werking van de verkeerslichten blijkt dat, indien het stoplicht waarvoor getuige 3 zich had opgesteld toen zij de aanrijding waarnam, rood licht uitstraalt, ook het voor de verdachte tweede stoplicht op rood staat. Nu de militaire politierechter geen reden ziet om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van getuige 3 te twijfelen, is geen andere conclusie mogelijk dan dat de verdachte tot tweemaal toe door rood is gereden en daardoor in botsing is gekomen met de auto van het slachtoffer.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de vrijspraak van het onder 3 tenlastegelegde is evenmin wettig en overtuigend bewijs voorhanden dat het gebruik door de verdachte van alcoholhoudende drank een omstandigheid is geweest die redengevend is voor de conclusie dat het ongeval aan verdachtes schuld (in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994) is te wijten, noch dat verdachte, verkeerde in een situatie als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Omtrent de snelheid waarmee de verdachte heeft gereden biedt het strafdossier geen zekerheid. Voor de conclusie dat de snelheid waarmee verdachte heeft gereden, los van de omstandigheid dat hij tweemaal een rood stoplicht heeft genegeerd, heeft bijgedragen aan het ongeval zijn naar het oordeel van de militaire politierechter ook overigens onvoldoende concrete aanwijzingen aanwezig. Dit betekent dat in die snelheid evenmin een redengevende omstandigheid is gelegen voor de conclusie dat het ongeval aan verdachtes schuld is te wijten.
Hoewel op grond van het zich in het strafdossier bevindende proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse (VOA) kan worden vastgesteld dat de remmen van de auto van de verdachte niet goed functioneerden, is ook daarin op zichzelf geen omstandigheid gelegen die bijdraagt aan de conclusie dat het ongeval aan verdachtes schuld in de hiervoor bedoelde zin is te wijten. Daarvoor is noodzakelijk dat de verdachte van het bestaan van dit technische gebrek op de hoogte was of dat het bestaan van dat gebrek hem duidelijk had moeten zijn en hij desondanks aan het verkeer is gaan deelnemen. De verdachte heeft dienaangaande verklaard dat de auto in het verleden problemen had met de remmen, maar dat zijn vriend, mede-eigenaar van de auto, die enige tijd vóór het ongeval had laten repareren. Dat de remmen, ondanks die reparatie niet goed functioneerden, was hem niet gewaar geworden, aldus de verdachte. Anders dan door de officier van justitie is betoogd, kan aan deze verklaring van de verdachte niet worden voorbijgegaan op de grond dat hij heeft nagelaten bewijs te produceren van gestelde reparatie. Verdachte heeft hierover reeds tegenover ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee verklaard, zodat het op de weg van het openbaar ministerie lag om daarnaar nader onderzoek te (laten) doen, hetgeen kennelijk is nagelaten. Dat de werking van de remmen zodanig slecht was, dat de verdachte wel had moeten bemerken dat zij niet voldeden, kan naar het oordeel van de militaire politierechter uit het VOA niet zonder meer worden afgeleid. Aan verdachtes verklaring, afgelegd ter terechtzitting dat hij (sinds de reparatie) nooit eerder een noodstop heeft moeten maken en zodoende geen verminderde remwerking heeft opgemerkt, kan evenmin op voorhand iedere geloofwaardigheid worden ontzegd. Een en ander leidt tot de slotsom dat ook op dit punt onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is.
Deze conclusie laat overigens onverlet dat de verdachte wegens het rijden met een auto met gebrekkige remmen strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gehouden voor overtreding van artikel 7, aanhef en onder b en d, van het Landsbesluit voorschriften voertuigen. Het daarvoor vereiste schuldverband is immers een ander dan van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Verwezen wordt in dit verband naar hetgeen hierna wordt overwogen in rubriek 7.
Met betrekking tot het gevaarzettende gedrag van de verdachte, leidende tot het ongeval, kan uitsluitend bewezen worden verklaard dat hij tot tweemaal toe een rood stoplicht heeft genegeerd en daardoor geen voorrang heeft verleend aan de van rechts komende auto van het slachtoffer. Hieruit kan naar het oordeel van de militaire politierechter op zichzelf geen verdergaand schuldverband worden afgeleid dan dat hij aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld. Bijkomende omstandigheden waaruit de conclusie kan worden getrokken dat die verkeersfouten hem in zwaardere mate worden aangerekend, zijn voorts in onvoldoende mate komen vast te staan.
Feit 2, eerste onderdeel
De verdediging heeft – zakelijk weergegeven – betoogd dat de verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken, nu hij het slachtoffer niet in hulpeloze toestand heeft achtergelaten. Daartoe heeft hij aangevoerd dat een van de mede-inzittenden van de door hem bestuurde auto vrijwel direct na de aanrijding naar de plaats van het ongeval is gelopen om daar (eerste) hulp aan het slachtoffer te verlenen.
Dit betoog faalt. Artikel 7, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wegenverkeerswet 1994 strekt ertoe dat een slachtoffer dat gewond is geraakt door een verkeersongeval wordt bijgestaan door onder anderen degene die daarvan de veroorzaker is. Door zich niet zelf om het slachtoffer te bekommeren en dit over te laten aan een van de mede-inzittenden heeft hij het slachtoffer in hulpeloze toestand achtergelaten, als bedoeld in evengenoemde wetsbepaling.

6.Kwalificatie en strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en het feit is veroorzaakt doordat de schuldige geen voorrang heeft verleend,
strafbaar gesteld bij artikel 175 van deze wet;
Feit 2:
Overtreding van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wegenverkeerswet 1994,
strafbaar gesteld bij artikel 176, vierde lid, van deze wet;
Feit 4:
Overtreding van artikel 7, aanhef en onder b en d, van het Landsbesluit voorschriften voertuigen,
strafbaar gesteld bij artikel 40, zesde lid, van de Landsverordening wegverkeer jo. artikel 21 van het Landsbesluit voorschriften voertuigen.
Het bewezenverklaarde is strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid ervan opheffen of uitsluiten.

7.Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid opheffen of uitsluiten.
Met betrekking tot de strafbaarheid van de verdachte voor het onder 4 bewezenverklaarde feit merkt de militaire politierechter nog op dat hetgeen in rubriek 5 is overwogen ter zake van de wetenschap van de verdachte met betrekking tot de werking van de remmen van de door hem bestuurde auto, niet meebrengt dat de verdachte geen enkel verwijt kan worden gemaakt van de geconstateerde overtreding van desbetreffende voorschriften van het Landsbesluit voorschriften voortuigen. Dat sprake is van afwezigheid van alle schuld in dit opzicht is niet aannemelijk geworden.

8.Oplegging van straf of maatregel

Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de militaire politierechter na te noemen beslissing passend. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich met zijn aanmerkelijk onvoorzichtige en onoplettende rijgedrag schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval. Hierdoor heeft de bestuurder van het voertuig waarmee hij in botsing is gekomen, lichamelijk letsel opgelopen, waardoor hij geruime tijd arbeidsongeschikt is geraakt. Met dit soort feiten wordt de verkeersveiligheid in ernstige mate in gevaar gebracht.
De verdachte heeft voorts zijn rechtsplicht geschonden om bijstand te verlenen aan het ten gevolge van het door hem veroorzaakte ongeval gewond geraakte persoon. Dit mag aan hem als marinier, van wie bij uitstek een dienstbare houding mag worden verwacht, in het bijzonder worden aangerekend.
De militaire politierechter weegt in het voordeel van verdachte mee dat hem binnen het kader van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 de lichtste vorm van schuld kan worden verweten. De militaire politierechter houdt ook rekening met het feit dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten met politie en justitie in aanraking is geweest.
De militaire politierechter ziet, alles afwegende, in het vorenstaande aanleiding om aan verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf op te leggen, alsmede – ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde feit – een deels voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid.

9.Benadeelde partij

De benadeelde partij, heeft schadevergoeding gevorderd van in totaal US$ 19.083,87 als gevolg van het in rubriek 4B, onder 1, bewezenverklaarde feit.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van voormeld door verdachte gepleegde feit, voor welke schade de verdachte aansprakelijk is.
De militaire politierechter acht de vordering tot een hoogte van US$ 923,20 (= € 845,80) toewijsbaar. Dit betreft de door de benadeelde partij gestelde, en afdoende met bewijsstukken gestaafde schade, bestaande uit de gemaakte kosten voor het verblijf van de moeder van de benadeelde partij gedurende de periode van 7 februari 2015 tot 13 februari 2015, voor zover het betreft de navolgende bedragen:
 US$ 157,-- voor een vliegticket;
 US$ 596,10 voor de huur van een appartement;
 US$ 23,-- benzinekosten;
 US$ 47,10 apotheekkosten;
alsmede de kosten gemaakt voor het omboeken van een vliegticket wegens de gedwongen voortijdige terugkeer van de benadeelde partij naar Curaçao ten bedrage van:
 US$ 100,--.
De beoordeling van de vordering voor zover deze dit bedrag te boven gaat – en die in zoverre ook door de verdediging is betwist – vergt nader onderzoek en zou daardoor een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De vordering van de benadeelde partij dient voor dit deel niet-ontvankelijk te worden verklaard. De benadeelde partij dient dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanhangig maken.
De door de benadeelde partij opgevoerde kosten van in totaal US$ 899,15, gemaakt ten behoeve van het bijwonen van de terechtzitting, komen overigens niet voor vergoeding als geleden schade in aanmerking. Deze kosten zijn aan te merken als proceskosten. De militaire politierechter ziet aanleiding de verdachte op de voet van artikel 361, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering in die kosten te veroordelen, doch alleen voor zover die het de door de benadeelde partij zelf gemaakte reiskosten en kosten van verblijf betreft en voor zover die genoegzaam met bewijsstukken zijn onderbouwd. Deze kosten worden begroot op US 430,-- (= € 398,15).
In het belang van de benadeelde partij wordt als extra waarborg voor betaling door de verdachte van de toegewezen vordering de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn, behalve op de hiervoor aangehaalde bepalingen, mede gegrond op artikel 5a van het Wetboek van Militair Strafrecht, de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24a, 24b, 36f, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 178 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

11.Beslissing

De militaire politierechter:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde zoals in rubriek 4A omschreven heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde feiten zoals hierboven bewezen geacht heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en de verdachte hiervoor strafbaar;
kwalificeert het bewezenverklaarde als hierboven omschreven;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren,indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagenhechtenis;
ontzegt de verdachte wegens het in rubriek 4B, onder 1, bewezenverklaarde feit de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
8 (acht) maanden;
bepaalt dat van deze bijkomende straf een gedeelte, groot
4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast omdat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd, welke hierbij wordt bepaald op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt de verdachte wegens het in rubriek 4B, onder 4, bewezenverklaarde feit tot een geldboete van
€ 230,-- (tweehonderdendertig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
4 (vier) dagenhechtenis;
wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 845,80 (achthonderdenvijfenveertig euro en tachtig cent);
veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan de benadeelde partij;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering;
veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op
€ 398,15 (driehonderdenachtennegentig euro en vijftien cent);
legt verdachte de verplichting op ten behoeve van de benadeelde partij,
€ 845,80 (achthonderdenvijfenveertig euro en tachtig cent)aan de Staat der Nederlanden te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van
16 (zestien) dagen; de toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting tot betaling niet op.
bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door de militaire politierechter, mr. W.C.E. Winfield, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit gerecht op 22 april 2015, in tegenwoordigheid van de griffier.