ECLI:NL:OGEAA:2013:9

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
3 april 2013
Publicatiedatum
2 oktober 2013
Zaaknummer
L.A.R. nr. 2856 van 2012
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wijziging bestemming van domeingrond voor winkelexploitatie

In deze Arubaanse zaak betreft het een verzoek van de naamloze vennootschap Huan Dao N.V. tot wijziging van de bestemming van percelen domeingrond, zodat er een winkel kan worden geëxploiteerd. Appellante heeft op 9 februari 2012 een verzoek ingediend bij de minister van Integratie, Infrastructuur en Milieu, maar de minister heeft niet binnen de gestelde termijn beslist op het ingediende bezwaarschrift. Hierdoor kan appellante in haar beroep tegen de fictieve afwijzende beslissing op haar bezwaar worden ontvangen. De grondslag voor het verzoek ligt in de eigendom van het Land Aruba, en de beslissing op het verzoek wordt aangemerkt als een rechtshandeling naar burgerlijk recht, wat betekent dat het niet als een beschikking kan worden beschouwd.

Het gerecht heeft vastgesteld dat het verzoek van appellante om privaatrechtelijke toestemming voor het gebruik van de domeingronden voor detailhandel niet kan worden aangemerkt als een beschikking. Dit betekent dat het uitblijven van een beslissing op het verzoek ook niet kan worden gezien als een fictieve afwijzende beschikking. Het gerecht heeft geoordeeld dat het bezwaarschrift van 10 mei 2012 niet-ontvankelijk is, omdat er geen beschikking is waartegen bezwaar kan worden gemaakt. De rechter heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak werd gedaan door mr. W.C.E. Winfield op 3 april 2013, en de beslissing werd uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Uitspraak van 3 april 2013
L.A.R. nr. 2856 van 2012
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:
de naamloze vennootschap Huan Dao N.V.,
gevestigd in Aruba,
APPELLANTE,
gemachtigde: de advocaat mr. D.C.A. Crouch,
gericht tegen:
de minister van Integratie, Infrastructuur en Milieu,
zetelende in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. P.D. Langerak (DWJZ).

1.PROCESVERLOOP

Bij brief van 9 februari 2012 heeft appellante zich tot verweerder gewend met het verzoek de bestemming van de percelen domeingrond, kadastraal bekend als Land Aruba, Eerste Afdeling, Sectie R, nrs. 938 en 1602, plaatselijk bekend als Piedra Plat 94-C, zoals deze blijkt uit de notariële akte van levering van het recht van erfpacht van 18 oktober 2006, zodanig te wijzigen dat ter plaatse een winkel in de ruimste zin van het woord kan worden geëxploiteerd.
Bij brief van 10 mei 2012 heeft appellante tegen de door haar gestelde fictieve afwijzende beschikking op haar verzoek als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de Lar, bezwaar gemaakt.
Op 19 september 2012 heeft appellante beroep ingesteld tegen de door haar gestelde fictieve afwijzende beslissing van verweerder op haar bezwaar.
De zaak is behandeld ter zitting van 4 februari 2013, waar partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Appellante is door het gerecht in de gelegenheid gesteld zich op 20 februari 2013 bij akte uit te laten over de vraag of zij het beroep wenst te handhaven.
Bij akte van 20 februari 2013 heeft appellante medegedeeld dat zij het beroep handhaaft.
Uitspraak is vervolgens bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Lar wordt in deze landsverordening en de daarop berustende bepalingen verstaan onder beschikking: een op enig rechtsgevolg gericht schriftelijk besluit van een bestuursorgaan.
Ingevolge het tweede lid, onderdeel a, van dit artikel zijn van het begrip beschikking onder meer uitgezonderd: rechtshandelingen naar burgerlijk recht.
2.2
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Lar kan degene die door een beschikking rechtstreeks in zijn belang is getroffen, het bestuursorgaan verzoeken de beschikking in heroverweging te nemen, tenzij deze op bezwaar is genomen.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt het uitblijven van een beschikking binnen de bij of krachtens landsverordening gestelde termijn, of, bij gebreke van een zodanige termijn, het uitblijven van een beschikking binnen twaalf weken nadat daartoe door de belanghebbende een verzoek is ingediend, gelijkgesteld met een afwijzende beschikking.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het beroep
2.3
Het gerecht stelt voorop dat een beslissing op bezwaar, ook indien het bezwaar betrekking heeft op een rechtshandeling naar burgerlijk recht en het bezwaar deswege niet-ontvankelijk is, naar haar aard is gericht op publiekrechtelijk rechtsgevolg. Door deze beslissing neemt immers de door de indiener op grond van de Lar geëntameerde bezwaarschriftprocedure een einde (zie ook de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van 28 mei 2012, HLAR 49097/11, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, LJN: BX6128). Ook het uitblijven van een beslissing op een dergelijk bezwaar binnen de voor het nemen daarvan gestelde termijn is derhalve op grond van artikel 23, tweede lid, van de Lar vatbaar voor beroep. Het door verweerder in zijn verweerschrift ingenomen standpunt dat het beroep van appellante, nu het betrekking heeft op een (fictieve) weigering tot het verrichten van een rechtshandeling naar burgerlijk recht, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, is derhalve onjuist.
Nu voorts vaststaat dat verweerder niet binnen de daarvoor gestelde termijn heeft beslist op het door appellante ingediende bezwaarschrift en appellante binnen de in artikel 27, tweede lid, van de Lar gestelde termijn beroep heeft ingesteld, kan zij in haar beroep tegen de fictieve afwijzende beslissing op haar bezwaar worden ontvangen. Deze fictieve beslissing wordt hierna ook aangeduid als: de bestreden beschikking.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het bezwaar
2.4
Het gerecht stelt met verweerder vast dat het verzoek dat appellante bij brief van 9 februari 2012 tot verweerder heeft gericht, ertoe strekt dat haar privaatrechtelijke toestemming wordt verleend om de domeingronden die aan haar door het Land in erfpacht zijn uitgegeven, in hun geheel te gebruiken voor het uitoefenen van detailhandel. De grondslag voor het al dan niet verlenen van deze toestemming is gelegen in de aan het Land toekomende eigendom van de desbetreffende percelen. Dat de door appellante gewenste toestemming privaatrechtelijk van aard is, wordt door haar ook niet betwist. Gelet hierop moet een al dan niet afwijzende beslissing op haar verzoek worden aangemerkt als een rechtshandeling naar burgerlijk recht. Een dergelijke rechtshandeling kan ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel a, van de Lar niet worden aangemerkt als een beschikking. Hieruit vloeit voort dat het uitblijven van een beslissing op het verzoek van appellante evenmin kan worden aangemerkt als een beschikking. Uit artikel 9, tweede lid, van de Lar volgt immers dat slechts het uitblijven van een
beschikkingwordt gelijkgesteld met een afwijzende beschikking. Met andere woorden: waar niet om een beschikking is verzocht, kan ook geen sprake zijn van het uitblijven daarvan.
2.5
Nu door artikel 9, tweede lid, van de Lar in casu geen fictieve afwijzende beschikking is ontstaan, kon appellante ter zake geen bezwaar maken. Het bezwaarschrift van 10 mei 2012 is derhalve niet-ontvankelijk.
2.6
In aanmerking genomen dat verweerder zich met juistheid op het standpunt heeft gesteld dat in casu sprake is van een niet voor bezwaar vatbare als beschikking aan te merken rechtshandeling naar burgerlijk recht, ziet het gerecht aanleiding de bestreden beschikking aan te merken als strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van appellante. Hieruit volgt dat het daartegen gerichte beroep ongegrond is.
2.7
Voor een proceskostenveroordeling ziet het gerecht geen aanleiding.
2.8
Beslist wordt als volgt.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze beslissing werd gegeven door mr. W.C.E. Winfield, rechter in dit gerecht, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op woensdag 3 april 2013 in aanwezigheid van de griffier.