Uitspraak
1.PROCESVERLOOP
- het bezwaarschrift van 18 oktober 2010 wordt ongegrond verklaard;
- het bezwaarschrift van 23 november 2010 wordt niet-ontvankelijk verklaard;
- het bezwaarschrift van 24 november 2010 wordt deels gegrond, deels ongegrond verklaard; daarbij is voorts medegedeeld dat de aanvraag om bouwvergunning wordt afgewezen.
2.OVERWEGINGEN
3192, van min of meer dezelfde strekking als diens brief van 14 oktober 2010. Uit het bezwaarschrift van 23 november 2010 blijkt evenwel uitdrukkelijk dat het is gericht tegen de door de directeur van DOW namens verweerder ondertekende brief van 12 november 2010, kenmerk DOW 10/U-
3191. Deze brief heeft, gelet op haar inhoud en strekking, onmiskenbaar het karakter van een door verweerder met toepassing van artikel 64 van de Bwv aan appellante opgelegde last onder bestuursdwang. Een zodanige last is een beschikking in de zin van de Lar en als zodanig vatbaar voor bezwaar en beroep. Verweerder heeft een en ander ten onrechte niet onderkend, zodat de bestreden beschikking, ook voor zover daarbij het bezwaarschrift van 23 november 2010 niet-ontvankelijk is verklaard, dient te worden vernietigd. Het beroep is ook in zoverre gegrond.
‘In principe geen bezwaar mits binnen de wettelijke regels’, kan niet worden gezien als een ondubbelzinnige toestemming om voorafgaand aan het doen van een aanvraag om bouwvergunning reeds met de bouwwerkzaamheden voor het onderhavige winkelpand te beginnen. Het gerecht acht daarbij van belang dat uit de brief van appellante van 8 januari 2009 niet blijkt dat deze reeds vergezeld ging van een bouwtekening van het op te richten winkelpand. Appellantes stelling dat verweerder ook nadien meermalen mondeling te kennen heeft gegeven dat zij met de bouwwerkzaamheden reeds een aanvang mocht maken, is onvoldoende onderbouwd. Van door verweerder gewekt vertrouwen is onder deze omstandigheden evenmin sprake.