ECLI:NL:OGEAA:2013:19

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
12 juni 2013
Publicatiedatum
4 oktober 2013
Zaaknummer
LAR nr. 3645 van 2012
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om ontheffing van de verzekeringsplicht op Aruba voor gepensioneerden met een Nederlandse ziektekostenverzekering

In deze Arubaanse zaak verzoekt appellant, een gepensioneerde die samen met zijn vrouw in Nederland verzekerd is, om ontheffing van de verzekeringsplicht op Aruba. Het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba behandelt het beroep dat appellant heeft ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek door het uitvoeringsorgaan van de algemene ziektekostenverzekering. De afwijzing is gebaseerd op de Landsverordening algemene ziektekostenverzekering (LvAZV), die geen grondslag biedt voor de gewenste ontheffing. Appellant en zijn echtgenote zijn sinds 2003 woonachtig in Aruba en hebben op basis van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) recht op verblijf. Ze zijn verzekerd via een vrijwillige verzekering in Nederland, maar het Gerecht oordeelt dat deze verzekering niet voldoet aan de voorwaarden voor ontheffing van de verzekeringsplicht.

Het Gerecht overweegt dat de LvAZV geen wettelijke basis biedt voor de ontheffing die appellant wenst. De door appellant aangevoerde argumenten, waaronder het gelijkheidsbeginsel, worden niet gehonoreerd. Appellant stelt dat verweerder ongelijk handelt door onderscheid te maken tussen gepensioneerden die als rentenier zijn toegelaten en andere groepen. Het Gerecht concludeert dat, hoewel er mogelijk sprake is van ongerechtvaardigd onderscheid, het niet de taak van de rechter is om in te grijpen in het beleid dat nog niet is gewijzigd. De rechter benadrukt dat de keuze voor een eventuele wijziging in de wetgeving in de politieke arena moet worden gemaakt.

Uiteindelijk verklaart het Gerecht het beroep ongegrond, omdat geen van de beroepsgronden van appellant slaagt. De uitspraak wordt gedaan door mr. W.C.E. Winfield op 12 juni 2013, en er zijn geen termen voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Uitspraak van 12 juni 2013
LAR nr. 3645 van 2012
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:
[appellant],
wonende in Aruba,
APPELLANT,
gemachtigde: de advocaat mr. C. Lejuez,
gericht tegen:
het uitvoeringsorgaan van de algemene ziektekostenverzekering,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. S.E. van Spall (AZV).

1.PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 15 juni 2012 heeft verweerder afwijzend beslist op het verzoek van appellant om ten behoeve van hemzelf en zijn echtgenote ontheffing te verlenen van de verzekeringsplicht krachtens de Landsverordening algemene ziektekostenverzekering (LvAZV).
Tegen deze beschikking heeft appellant bij verweerder bezwaar gemaakt.
Bij beschikking van 31 oktober 2012 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen deze beschikking heeft appellant op 10 december 2012 beroep ingesteld.
De zaak is behandeld ter zitting van 8 april 2013, waar appellant is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting heeft het gerecht verweerder in de gelegenheid gesteld schriftelijk nadere informatie te verschaffen omtrent het gevoerde beleid. Op 10 april 2013 heeft verweerder van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Op 17 april 2013 heeft appellant hierop schriftelijk gereageerd.
Uitspraak is nader bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

Wettelijk kader

2.1
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de LvAZV is verzekerd in de zin van deze landsverordening degene die is ingeschreven in de basisadministratie en alhier hoofdverblijf heeft met inachtneming van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu).
2.2
Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de LvAZV is het uitvoeringsorgaan bevoegd op een daartoe strekkend schriftelijk verzoek van een verzekerde te bepalen dat deze, zijn echtgenote en hun eventuele inwonende minderjarige kinderen niet verzekerd zijn, mits de verzoeker ten genoege van dit orgaan heeft aangetoond dat ten aanzien van hem sprake is van een samenloop van de algemene ziektekostenverzekering en voor de betrokkene geldende voorschriften van een overeenkomstige buitenlandse wettelijke regeling met ten minste gelijksoortige aanspraken. Aan een ontheffing kunnen voorwaarden, voorschriften en beperkingen worden verbonden, aldus de tweede volzin van dit artikellid.
2.3
Ingevolge artikel 3, onderdeel f, van de Ltu hebben van rechtswege toelating tot verblijf in Aruba Nederlanders die gedurende langer dan vijf jaar onafgebroken in Aruba zijn toegelaten geweest van rechtswege of krachtens vergunning.
2.4
Artikel I.1 van de Staatsregeling van Aruba luidt:
Allen die zich in Aruba bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, kleur, taal, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte, of op welke grond dan ook is niet toegestaan.
2.5
Ingevolge artikel I.22 van de Staatsregeling van Aruba vinden wettelijke voorschriften geen toepassing, indien deze toepassing niet verenigbaar zou zijn met de bepalingen van dit hoofdstuk.
Feiten
2.6
Tussen partijen staat het navolgende vast.
Appellant en zijn echtgenote zijn sedert 2003 woonachtig in Aruba en als zodanig ingeschreven in de basisadministratie Zij hebben op grond van artikel 3, onderdeel f, van de Ltu van rechtswege toelating tot verblijf in Aruba. Zij zijn krachtens een vrijwillig afgesloten verzekering bij de in Nederland gevestigde maatschappij Univé verzekerd tegen ziektekosten. Appellant is sedert 2010 gepensioneerd.
Beoordeling
2.7
Appellant wenst ontheffing van de verzekeringsplicht – en daarmee van de verplichting tot premiebetalig – krachtens de LvAZV.
2.8
Het gerecht stelt allereerst vast dat verweerder zich in de bestreden beschikking terecht op het standpunt heeft gesteld dat de LvAZV geen wettelijke grondslag biedt voor de door appellant gewenste ontheffing. De door appellant en zijn echtgenote in Nederland afgesloten ziektekostenverzekering heeft een louter vrijwillige basis, zodat geen sprake is van samenloop met voor hen geldende voorschriften van een overeenkomstige buitenlandse wettelijke regeling met ten minste gelijksoortige aanspraken. Aan de in artikel 4, tweede lid, van de LvAZV gestelde voorwaarde voor het verlenen van ontheffing wordt derhalve niet voldaan. Van het bestaan van een andere wettelijke basis voor een dergelijke ontheffing is het gerecht niet gebleken. In het door appellant gestelde belang bij het verkrijgen van de ontheffing, kan evenmin een grond voor verlening worden gevonden. Dit belang kan de geldende wettelijke voorschriften niet opzij zetten.
2.9
Appellant heeft voorts betoogd dat verweerder in strijd handelt met het gelijkheidsbeginsel, zoals ook is neergelegd in artikel I.1 van de Staatsregeling van Aruba. In dit verband heeft hij aangevoerd dat verweerder, vooruitlopend op een nog tot stand te komen wijziging van de LvAZV, met voorbijgaan aan de daarvoor in artikel 4, tweede lid, gestelde voorwaarden, het beleid voert dat ontheffing van de verzekeringsplicht kan worden verleend aan personen die op basis van een vergunning tot tijdelijk verblijf als rentenier krachtens de Ltu zijn toegelaten, mits deze een geldige ziektekostenverzekering hebben. Door appellant en zijn echtgenote, als van rechtswege toegelaten gepensioneerden, anders te behandelen dan de hiervoor bedoelde groep renteniers, maakt verweerder zich volgens appellant schuldig aan ongeoorloofde discriminatie. Artikel I.1 in samenhang met artikel I.22 van de Staatsregeling van Aruba brengt daarom mee dat verweerder, zo nodig in strijd met artikel 4, tweede lid, van de LvAZV, ook aan hem en zijn echtgenote de gevraagde ontheffing dient te verlenen, aldus appellant.
2.1
Het bestaan van dit buitenwettelijke beleid wordt door verweerder niet ontkend. Uit de door verweerder op 10 april 2013 overgelegde stukken blijkt dat de ministerraad in juni 2011 met dit beleid heeft ingestemd, waarbij een wijziging van de LvAZV in het vooruitzicht is gesteld.
2.11
Hoewel het gerecht er vooralsnog niet van overtuigd is dat voor het door verweerder gemaakte onderscheid tussen als rentenier toegelaten personen en andere groepen gepensioneerden die hun hoofdverblijf hier te lande hebben, een objectieve rechtvaardiging is te vinden, kan het betoog van appellant niet leiden tot het daarmee beoogde doel. Zo al sprake is van het maken van een ongerechtvaardigd onderscheid in dezen, staat immers nog niet op voorhand vast hoe dit onderscheid opgeheven dient te worden. Dit kan immers op verschillende wijzen geschieden, waarvan één mogelijkheid is dat de begunstigende behandeling van als rentenier toegelaten personen wordt beëindigd. De keuze voor een van die mogelijkheden dient allereerst in de politieke arena te worden gemaakt. In aanmerking genomen dat de wetgever zich hieromtrent nog zal dienen uit te laten – met onderhavige beleid wordt immers vooruitgelopen op een beoogde wijziging van de LvAZV – dient de rechter zich bij de beantwoording van de vraag in hoeverre hij een einde kan maken aan het gewraakte verschil in behandeling, vooralsnog terughoudend op te stellen. Door reeds thans in te grijpen in de door appellant gewenste zin zou het gerecht zijn rechtsvormende taak te buiten gaan. Een en ander kan anders komen te liggen, indien de daadwerkelijke behandeling van het voorstel tot wijziging van de LvAZV gedurende langere tijd uitblijft. Het gerecht kan alsdan geroepen worden de keuze te maken die de wetgever nalaat te doen. Het gerecht vindt steun voor zijn opvatting in de uitspraak van de Hoge Raad van 12 mei 1999, www.rechtspraak.nl, LJN: AA2756.
2.12
Nu geen van de door appellant aangedragen beroepsgronden slaagt, is het beroep ongegrond.
2.13
Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
2.14
Beslist wordt als volgt.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. W.C.E. Winfield, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 12 juni 2013, in tegenwoordigheid van de griffier.