ECLI:NL:OGEAA:2013:18

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
1 juli 2013
Publicatiedatum
4 oktober 2013
Zaaknummer
LAR nr. 1554 van 2013
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake toetreding tot de Arubaanse arbeidsmarkt

In deze Arubaanse zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft de stichting International School of Aruba een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening. Dit verzoek volgde op brieven van het diensthoofd van het Departamento di Progreso Laboral, waarin bezwaar werd gemaakt tegen de toetreding van bepaalde personen tot de Arubaanse arbeidsmarkt. De verzoekster stelde dat deze brieven rechtsgevolg hadden, maar het gerecht oordeelde dat de verklaringen van verweerder geen rechtsgevolg ontberen en derhalve geen beschikking vormen. De zitting vond plaats op 1 juli 2013, waar partijen vertegenwoordigd waren door hun gemachtigden. Het gerecht overwoog dat op grond van artikel 54 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) een verzoek om voorlopige voorziening kan worden gedaan, maar dat de verklaringen van verweerder niet als een beschikking kunnen worden aangemerkt. Het gerecht concludeerde dat verzoekster niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoek, omdat er geen rechtsgevolg aan de verklaringen van verweerder verbonden is. De rechter besloot dat er geen termen aanwezig zijn voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. W.C.E. Winfield en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 1 juli 2013.

Uitspraak

Uitspraak van 1 juli 2013
LAR nr. 1554 van 2013
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:
de stichting International School of Aruba,
gevestigd in Aruba,
VERZOEKSTER,
gemachtigde: de advocaat mr. M.B. Boyce,
gericht tegen:
het diensthoofd van het Departamento di Progreso Laboral,
zetelende in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. P.D. Langerak (DWJZ).

1.PROCESVERLOOP

Bij aan verzoekster gerichte brieven van 30 mei 2013 heeft verweerder verklaard dat bezwaar bestaat tegen de toetreding tot de Arubaanse arbeidsmarkt van onderscheidenlijk [x, y, en z].
Tegen deze brieven heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
Verzoekster heeft zich voorts tot het gerecht gewend met het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening.
Het verzoek is op 1 juli 2013 behandeld ter zitting, waar partijen zijn verschenen bij gemachtigde.
Uitspraak is terstond gedaan.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid van genoemd artikel kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van genoemde indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
2.2
Voor zover de toetsing aan het in artikel 54, eerste lid, van de Lar neergelegde criterium meebrengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van het gerecht een voorlopig karakter en is dat niet bindend in de bodemprocedure.
2.3
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Lar wordt in deze landsverordening en de daarop berustende bepalingen onder beschikking verstaan: een op enig rechtsgevolg gericht schriftelijk besluit van een bestuursorgaan.
2.4
Naar het oordeel van het gerecht ontberen de verklaringen van verweerder van 30 mei 2013 rechtsgevolg. Van het bestaan van een wettelijk voorschrift dat aan verklaringen als de onderhavige enig rechtsgevolg verbindt is niet gebleken. Met deze verklaringen is kennelijk beoogd vorm te geven aan de in artikel 7, zesde lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting neergelegde verplichting van de minister van Integratie, Infrastructuur en Milieu om bij zijn besluitvorming omtrent de verlening van vergunningen tot tijdelijk verblijf met het oog op het verrichten van arbeid, zijn collega van Toerisme, Transport en Arbeid te raadplegen. Aan het door laatstgenoemde gegeven advies is de minister van Integratie, Infrastructuur en Milieu bij zijn besluitvorming echter geenszins gebonden. Dit geldt derhalve evenzeer voor de door verweerder afgegeven verklaringen van 30 mei 2013. Dat de uitvoerende dienst (DIMAS), belast met het in behandeling nemen en afhandelen van aanvragen om verblijfsvergunning, in de praktijk (doorgaans) doorslaggevend gewicht toekent aan dergelijke verklaringen, zoals gesteld door verzoekster, doet aan het rechtskarakter van die verklaringen niet af. De vraag of een dergelijke verklaring terecht grond is voor het afwijzen (of zelfs niet in behandeling nemen) van een vergunningaanvraag, kan op grond van de Lar worden aangevochten in de procedure, gericht tegen het besluit van de minister van Integratie, Infrastructuur en Milieu, tot afwijzing dan wel niet-inbehandelingneming van de aanvraag.
2.5
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat tegen de verklaringen van 30 mei 2013 geen voorziening op grond van de Lar openstaat. Verzoekster zal derhalve niet in haar hiertegen gerichte bezwaar kunnen worden ontvangen. Dit betekent dat ook haar verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk is.
2.6
Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.

3.BESLSSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.C.E. Winfield, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 1 juli 2013 in aanwezigheid van de griffier.