ECLI:NL:OGEAA:2013:16

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
21 augustus 2013
Publicatiedatum
4 oktober 2013
Zaaknummer
LAR nr. 126 van 2013
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bevestiging verkrijging Nederlanderschap op basis van Rijkswet Nederlanderschap

In deze Arubaanse zaak is in geschil of de appellante voldoet aan de vereisten van de Rijkswet Nederlanderschap voor het verkrijgen van het Nederlanderschap. Appellante, van Dominicaanse nationaliteit, heeft op 12 september 2011 een optieverklaring afgelegd bij de Gouverneur van Aruba. De Gouverneur heeft op 9 maart 2012 de verkrijging van het Nederlanderschap geweigerd, en dit besluit is op 11 december 2012 in bezwaar ongegrond verklaard. Appellante heeft hiertegen beroep ingesteld. De zitting vond plaats op 22 april 2013.

De rechter heeft overwogen dat de eis van drie jaar onafgebroken samenwoning met de Nederlandse echtgenoot niet van toepassing is voor de verkrijging van het Nederlanderschap via een optieverklaring. De wet stelt niet dat de optant voorafgaand aan de optie en de bevestiging daarvan drie jaar onafgebroken moet hebben samengewoond met de echtgenoot. De rechter oordeelt dat de weigering van de Gouverneur om de verkrijging van het Nederlanderschap te bevestigen, niet in overeenstemming is met de Rijkswet en de Handleiding, die de regels voor de toepassing van de wet verduidelijken.

Daarnaast heeft de rechter vastgesteld dat de Gouverneur ten onrechte heeft aangenomen dat appellante niet voldeed aan de vereiste van vijftien jaar hoofdverblijf in Aruba. De rechter concludeert dat de bestreden beschikking van de Gouverneur niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid, omdat deze niet heeft nagegaan of appellante recht had op toelating tot Aruba. De rechter verklaart het beroep gegrond, vernietigt de beslissing van de Gouverneur en verplicht deze om binnen drie maanden een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van appellante. Tevens wordt de Gouverneur veroordeeld in de proceskosten van appellante.

Uitspraak

Uitspraak van 21 augustus 2013
LAR nr. 126 van 2013
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (LAR) van:
[appellante],
wonende in Aruba,
APPELLANTE,
gemachtigde: de advocaat mr. R. Marchena,
gericht tegen:
DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,
zetelende in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. M.G.J. Boelen.

1.PROCESVERLOOP

Op 12 september 2011 heeft appellante bij verweerder een verklaring ter verkrijging van het Nederlanderschap (optieverklaring) afgelegd als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel g, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de Rijkswet).
Bij beschikking van 9 maart 2012 heeft verweerder geweigerd de verkrijging van het Nederlanderschap door appellante te bevestigen.
Tegen deze beschikking heeft appellante bij verweerder bezwaar gemaakt.
Bij beschikking van 11 december 2012 heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Tegen deze beschikking heeft appellante beroep ingesteld.
De zaak is behandeld ter zitting van 22 april 2013, waar appellante is verschenen bij gemachtigde; namens verweerder is verschenen mr. N.J. Abdul Hamid.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

Wettelijk kader

2.1
Ingevolge artikel 6, eerste lid, onderdeel g, verkrijgt na het afleggen van een daartoe strekkende schriftelijke verklaring door een bevestiging als bedoeld in het derde lid, het Nederlanderschap de vreemdeling die gedurende tenminste drie jaren de echtgenoot is van een Nederlander en gedurende een onafgebroken periode van tenminste vijftien jaren toelating en hoofdverblijf heeft in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
Ingevolge het derde lid van dit artikel beoordeelt de autoriteit die de verklaring in ontvangst neemt, aan de hand van de haar overgelegde stukken de gronden waarop de verklaring berust. Indien aan de vereisten is voldaan, bevestigt zij schriftelijk de verkrijging van het Nederlanderschap.
Ingevolge het vijfde lid beslist zij binnen dertien weken na de inontvangstneming van de verklaring; deze termijn kan éénmaal met ten hoogste dertien weken worden verlengd.
2.2
Ingevolge artikel 23, eerste lid, van de Rijkswet kunnen bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur nadere regelen worden gesteld ter uitvoering van deze Rijkswet.
Ter uitvoering van dit artikellid is vastgesteld het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap (hierna: het Besluit).
2.3
Ingevolge artikel 2 van het Besluit – voor zover hier relevant – is tot het in ontvangst nemen van optieverklaringen in Aruba bevoegd: de Gouverneur van Aruba.
2.4
Ingevolge artikel 72 van het Besluit kunnen ter uitvoering ervan bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld.
Ter uitvoering van dit artikel is vastgesteld de Regeling verkrijging en verlies Nederlanderschap (hierna: de Regeling).
2.5
Ingevolge artikel 1 van de Regeling – voor zover hier relevant – wordt daarin verstaan onder:
a. (…);
b. (…);
c. Uitvoeringsautoriteit: de in artikel 2 van het Besluit genoemde autoriteit of ambtenaar;
d. Handleiding: Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet, die van kracht is in het desbetreffende Rijksdeel.
2.6
Ingevolge artikel 2 van de Regeling – voor zover hier relevant – oefent de uitvoeringsautoriteit, tenzij in deze regeling anders is bepaald, de hem in het Besluit opgedragen werkzaamheden uit in overeenstemming met de Handleiding.
2.7
In de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 toegespitst op het gebruik in Aruba (hierna: de Handleiding) is met betrekking tot de toepassing van artikel 6, eerste lid, onderdeel g, van de Rijkswet uiteengezet dat, anders dan bij naturalisatie (zei artikel 8, tweede lid van de Rijkswet), aan de optant niet de eis wordt gesteld dat hij voorafgaand aan de optie en de bevestiging daarvan gedurende drie jaar onafgebroken moet hebben samengewoond met de Nederlandse echtgenoot respectievelijk geregistreerde partner. De plicht tot samenwoning vloeit namelijk niet meer voort uit het Nederlands Burgerlijk Wetboek en is ook niet in artikel 6, eerste lid, onderdeel h, van de Rijkswet opgenomen, aldus de Handleiding.
Feiten
2.8
Appellante, van Dominicaanse nationaliteit, is sedert 23 juli 1990 gehuwd met Magno Leo FLORENCIO, een in Aruba geboren Nederlander. Appellante verblijft sedert oktober 1990 in Aruba.
Beoordeling
2.9
In geschil is de vraag of appellante aan de in artikel 6, eerste lid, onderdeel g, van de Rijkswet neergelegde vereisten voldoet om door middel van het afleggen van een optieverklaring het Nederlanderschap te verkrijgen.
2.1
Verweerder stelt zich in de eerste plaats op het standpunt dat appellante niet voldoet aan het vereiste dat zij ten minste drie jaren de echtgenote is van een Nederlander. Hij heeft daartoe aangevoerd dat niet is vast komen te staan dat appellante gedurende drie jaren voorafgaande aan de datum waarop de bestreden beslissing op bezwaar is genomen heeft samengewoond met haar echtgenoot. Verweerder gaat er op grond hiervan uit dat van een reële huwelijksband geen sprake meer is. Hij heeft in dit verband aangevoerd dat het bestaan van een reële huwelijksband in beginsel dient te worden aangetoond door samenwoning. Dat appellante op andere wijze nog invulling geeft aan haar huwelijksrelatie met haar echtgenoot, acht verweerder voorts niet aannemelijk gemaakt. Verweerder heeft – zo begrijpt het gerecht de bestreden beslissing op bezwaar – bij zijn besluitvorming voorts in aanmerking genomen dat appellante, door de in artikel 1:83, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek van Aruba neergelegde plicht van echtelieden tot samenwoning niet na te leven, ervan blijk geeft de Arubaanse normen en waarden niet volledig tot de hare te hebben gemaakt en daarmee niet als ingeburgerd in de Arubaanse samenleving kan worden beschouwd.
2.11
Appellante heeft dit standpunt van verweerder met succes bestreden. Zoals ook in de Handleiding – die verweerder op grond van artikel 2 van de Regeling gehouden is na te volgen – is uiteengezet, is in artikel 6, eerste lid, onderdeel g, anders dan bij naturalisatie, aan de optant niet de eis gesteld dat hij voorafgaand aan en tijde van de optie en de bevestiging daarvan gedurende drie jaar onafgebroken moet hebben samengewoond met de Nederlandse echtgenoot. Het staat verweerder niet vrij om in afwijking van de Rijkswet en de Handleiding een dergelijke eis wel te stellen. De omstandigheid dat het Burgerlijk Wetboek van Aruba, anders dan het Nederlandse Burgerlijk Wetboek, de echtelieden, voor zover zij niet van tafel en bed zijn gescheiden, verplicht tot samenwonen doet daaraan niet af. De optieprocedure biedt verweerder geen mogelijkheid voor een zelfstandige, nadere beoordeling van de mate van inburgering in de Arubaanse samenleving.
2.12
Verweerder heeft bij zijn bestreden beslissing op bezwaar, zoals nader toegelicht in het verweerschrift en ter zitting, nog een andere grond aan zijn weigering de verkrijging van het Nederlanderschap door appellante te bevestigen ten grondslag gelegd. Verweerder is tot de conclusie gekomen dat appellant ten tijde van nemen van de beslissing op bezwaar niet langer voldeed aan het vereiste dat zij gedurende een onafgebroken periode van tenminste vijftien jaren toelating en hoofdverblijf heeft in Aruba. Hij heeft er daartoe op gewezen dat appellante vanwege haar huwelijk op grond van artikel VI van de Landsverordening van 28 juni 2006 (AB 2006 no. 30) tot 1 juli 2009 toelating tot Aruba genoot op grond van artikel 1, eerste lid, onderdeel d, (oud) van de Landsverordening toelating en uitzetting. De werkingsduur van dit in artikel VI, voornoemd, neergelegde overgangsrecht is eenmalig verlengd tot 1 juli 2012, met ingang van welke datum appellante niet langer toelating tot Aruba geniet, aldus verweerder. In dit verband is volgens verweerder (evenzeer) relevant dat appellante feitelijk niet meer samenwoont met haar echtgenoot. Die samenwoning is op grond van het huidige toelatingsbeleid nodig om vanaf 1 juli 2012 datum (weer) in aanmerking te komen voor toelating hier te lande. Verweerder heeft daartoe gewezen op de omstandigheid dat, vooruitlopend op het van kracht worden van een daartoe strekkende ontwerp-landsverordening, door het Departamento di Integracion, Maneho y Admision di Stranhero (DIMAS) vanaf 1 juli 2012 als van rechtswege toegelaten wordt beschouwd de echtgeno(o)t(e) van in een Aruba geboren Nederlander, die bij laatstgenoemde inwoont. Nu van inwonen geen sprake is, kan appellante volgens verweerder vanaf 1 juli 2012 niet als van rechtswege toegelaten worden beschouwd. Nu zij voorts niet in het bezit is van een andere verblijfstitel, is op 1 juli 2012 een zogeheten verblijfsgat ontstaan, dat aan de verkrijging van het Nederlanderschap door optie in de weg staat.
2.13
Naar het oordeel van het gerecht heeft verweerder zich op zichzelf terecht op standpunt gesteld dat hij bij de heroverweging in het kader van de besluitvorming op bezwaar rekening dient te houden met alle op dat moment relevante feiten en omstandigheden. Dit brengt mee dat voor een bevestiging van de verkrijging van het Nederlanderschap ook nog ten tijde van de beslissing op bezwaar aan alle daarvoor geldende voorwaarden dient te zijn voldaan. Een van die voorwaarden is dat appellante een onafgebroken periode van ten minste vijftien jaren toelating en hoofdverblijf
heeft(cursivering door het gerecht). De conclusie van verweerder dat appellante sedert 1 juli 2012 niet langer kan worden geacht toelating tot Aruba te hebben, kan op grond van de daarvoor door verweerder aangedragen argumenten evenwel niet zonder meer worden getrokken. Verweerders standpunt dat appellante niet voldoet aan de sedert 1 juli 2012 voor toelating vereiste samenwoning met haar echtgenoot, is onder meer gegrond op de vaststelling dat zij in elk geval sedert 2 maart 2012 niet meer op hetzelfde adres ingeschreven staan. Die enkele vaststelling maakt echter niet dat geen geloof kan worden gehecht aan de verklaring van appellante dat zij wel degelijk heeft samengewoond (en nog samenwoont) met haar echtgenoot, zij het dat zij door de verslavingsproblematiek niet altijd feitelijk op hetzelfde adres hebben verbleven. Anders dan door verweerder is betoogd, kan ook de omstandigheid dat appellante niet binnen drie maanden na 1 juli 2012 zich tot DIMAS heeft gewend met het verzoek om afgifte van een verklaring dat zij van rechtswege is toegelaten, niet tot de conclusie leiden dat een verblijfsgat is ontstaan. Uit de aard van de toelating van rechtswege vloeit immers voort dat deze niet afhankelijk is van het nemen van een beschikking op een daartoe strekkend verzoek. Onder deze omstandigheden had het op de weg van verweerder gelegen om, alvorens een beslissing te nemen naar aanleiding van de optieverklaring van appellant, bij DIMAS een zogeheten bericht omtrent toelating in te winnen. Nu verweerder dit heeft nagelaten heeft hij de bestreden beschikking niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid. Appellante heeft zich hier terecht over beklaagd, zodat het beroep gegrond is. De bestreden beschikking moet worden vernietigd. Verweerder zal met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar van appellant dienen te nemen.
2.14
Nu het beroep gegrond is bestaat er aanleiding om verweerder te veroordelen in de door appellante gemaakte kosten van deze procedure, welke worden begroot op een bedrag van Afl. 1.000,-- aan gemachtigdensalaris.
2.15
Beslist wordt als volgt.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden beslissing op bezwaar van 11 december 2012;
- bepaalt dat verweerder binnen drie maanden na dagtekening van deze uitspraak een nieuwe beslissing dient te nemen op het bezwaar van appellante;
- veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, welke worden begroot op een bedrag van Afl. 1.000,-- aan gemachtigdensalaris;
- gelast verweerder om het door appellante gestorte griffierecht ad Afl. 25,-- terug te betalen.
Deze beslissing werd gegeven door mr. W.C.E. Winfield, rechter in dit gerecht, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op woensdag, 21 augustus 2013 in aanwezigheid van de griffier.