ECLI:NL:OGEAA:2013:10

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
10 april 2013
Publicatiedatum
4 oktober 2013
Zaaknummer
L.A.R. nr. 3082 van 2012
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen intrekking verklaring van geen bezwaar voor vertrouwensfunctie binnen beveiligd gebied luchthaven

In deze zaak gaat het om een beroep tegen de intrekking van een verklaring van geen bezwaar, die noodzakelijk is voor het vervullen van een vertrouwensfunctie binnen het beveiligde gebied van de luchthaven van Aruba. De Veiligheidsdienst heeft de intrekking van de verklaring gebaseerd op informatie die zij niet openbaar wilde maken, wat de appellant in zijn verweer ernstig heeft benadeeld. Het gerecht heeft de zaak behandeld en op 10 april 2013 uitspraak gedaan. Het gerecht oordeelt dat de vertrouwensfunctie van de appellant, die als ramphandler werkzaam was, niet zonder meer kan worden ingetrokken zonder voldoende motivering en transparantie over de onderliggende informatie. Het gerecht heeft vastgesteld dat de Veiligheidsdienst onvoldoende bewijs heeft geleverd om de intrekking te rechtvaardigen, en dat de geheimhouding van de informatie niet opweegt tegen het recht van de appellant op een eerlijk proces. De uitspraak leidt tot de conclusie dat de bestreden beschikking niet kan worden gedragen door de motivering die eraan ten grondslag ligt. Het beroep van de appellant is gegrond verklaard, en de minister van Algemene Zaken moet binnen drie maanden een nieuwe beslissing nemen op het bezwaar van de appellant. Tevens is de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de appellant.

Uitspraak

Uitspraak van 10 april 2013
L.A.R. nr. 3082 van 2012
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:
[appellant],
wonende in Aruba,
APPELLANT,
gemachtigde: de advocaat mr. D.L. Emerencia,
gericht tegen:
de minister van Algemene Zaken,
zetelende in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia (DWJZ).

1.PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 17 oktober 2011 heeft verweerder een verklaring van geen bezwaar afgegeven als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Landsverordening Veiligheidsdienst Aruba (LVA) ten behoeve van het vervullen door appellant van een vertrouwensfunctie binnen het beveiligde gebied van Aruba Airport Authority.
Bij beschikking van 23 maart 2012 heeft verweerder de afgegeven verklaring van geen bezwaar ingetrokken.
Tegen deze beschikking heeft appellant bij verweerder bezwaar gemaakt.
Bij beschikking van 27 augustus 2012 heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Tegen deze beschikking heeft appellant beroep ingesteld bij het gerecht.
De zaak is behandeld ter zitting van 7 januari 2013, waar partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Het onderzoek ter zitting is geschorst, zodat het gerecht ten kantore van de Veiligheidsdienst Aruba (hierna: de Veiligheidsdienst) inzage zou kunnen krijgen in de aan de bestreden beschikking ten grondslag liggende stukken. Deze inzage heeft op 21 februari 2013 plaatsgevonden. Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 25 februari 2013, waar partijen wederom zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.
Uitspraak is bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

Wettelijk kader

2.1
Ingevolge artikel 1 van de LVA wordt in deze landsverordening en de daarop berustende bepalingen onder vertrouwensfunctie verstaan: een functie bij het Land of elders in Aruba waarvan de wijze van vervulling een gevaar of een risico kan vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, de integriteit van het openbaar bestuur of de veiligheid en andere vitale belangen van Aruba.
2.2
Ingevolge artikel 15 van de LVA worden de vertrouwensfuncties bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, aangewezen.
2.3
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de LVA is het verboden een persoon met een vertrouwensfunctie te belasten, tenzij de Minister tevoren op grond van een door de Veiligheidsdienst ingesteld veiligheidsonderzoek heeft verklaard dat tegen vervulling van die functie door betrokkene uit het oogpunt van het voortbestaan van de democratische rechtsorde, de integriteit van het openbaar bestuur of de veiligheid of andere vitale belangen van Aruba geen bezwaar bestaat.
2.4
Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de LVA trekt de Minister ten aanzien van een persoon met betrekking waartoe aan hem is gebleken, dat onvoldoende waarborgen aanwezig zijn dat betrokkene onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouw zal volbrengen, de verklaring, bedoeld in artikel 16, eerste lid, in.
2.5
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Landsbesluit aanwijzing vertrouwensfuncties en veiligheidsonderzoeken (Lavv) zijn de functies die als vertrouwensfuncties worden aangemerkt, opgenomen in de bijlage bij dit landsbesluit.
In de bijlage bij het Lavv zijn als vertrouwensfunctie onder meer opgenomen: alle functies die worden uitgeoefend binnen het beveiligde gebied van een luchthaven.
2.6
Ingevolge artikel 36, eerst lid, van de Lar worden de op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage gelegd op de griffie van het gerecht.
Ingevolge het derde lid van dit artikel kan het gerecht, indien degene die de stukken heeft overgelegd, te kennen heeft gegeven dat er gewichtige bezwaren bestaan tegen kennisneming door de wederpartij, van die stukken slechts dan kennis nemen, indien de wederpartij daartegen geen bezwaar heeft.
Beoordeling
2.7
Niet in geschil is dat appellant, voorafgaand aan de intrekking van de verklaring van geen bezwaar, als ramphandler te werk was gesteld binnen het beveiligde gebied van de luchthaven van Aruba en als zodanig een vertrouwensfunctie vervulde in de zin van de LVA.
2.8
Aan de beschikking van 23 maart 2012, zoals gehandhaafd bij de beslissing op bezwaar van 27 augustus 2012, ligt de opvatting van verweerder ten grondslag dat de persoonlijke omstandigheden van appellant een veiligheidsrisico vormen voor de uitoefening van voormelde functie. Deze opvatting heeft verweerder gegrond op de bevindingen van de Veiligheidsdienst, na een door deze dienst uitgevoerd veiligheidsonderzoek naar appellant. Een nadere motivering van het veiligheidsrisico heeft verweerder in de bestreden beschikking achterwege gelaten, ter bescherming van de bronnen op grond waarvan de Veiligheidsdienst tot zijn bevindingen is gekomen. Om deze reden heeft verweerder ten aanzien van de aan de bestreden beschikking ten grondslag liggende stukken, afkomstig van de Veiligheidsdienst, met een beroep op artikel 36, derde lid, van de Lar te kennen gegeven dat er gewichtige bezwaren bestaan tegen kennisneming daarvan door appellant.
2.9
Door appellant is in de eerste plaats betwist dat het oogmerk van bronbescherming een voldoende rechtvaardiging vormt om de bevindingen van de Veiligheidsdienst die aan de bestreden beschikking ten grondslag liggen, niet aan appellant mede te delen. Hierdoor wordt hem ten onrechte de mogelijkheid ontzegd zich adequaat tegen de in de bestreden beschikking vervatte conclusie te verweren, aldus appellant.
2.1
Hoewel zulks niet met zoveel woorden in artikel 36, derde lid, van de Lar is bepaald, brengt een redelijke uitleg van dit voorschrift mee dat het gerecht zich een oordeel vormt over het gerechtvaardigd zijn van het beroep op geheimhouding van de partij die niet wenst dat de wederpartij kennis neemt van de desbetreffende stukken. Het gerecht kan zich een dergelijk oordeel pas vormen, indien het zelf kennis heeft genomen van die stukken. Een en ander vloeit in het onderhavige geval tevens voort uit het in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) neergelegde recht op een eerlijk proces. Het gerecht verwijst voor zijn oordeel dienaangaande naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 november 2011, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, LJN: BU6382.
Na kennisneming van de stukken ten kantore van de Veiligheidsdienst op 21 februari 2013 is het gerecht tot het oordeel gekomen dat het beroep van verweerder op de geheimhouding ervan, gerechtvaardigd is. Daartoe wordt overwogen dat de Veiligheidsdienst zijn in de LVA neergelegde taak slechts effectief kan uitoefenen indien daarbij een zekere mate van geheimhouding in acht wordt genomen. Dit betekent dat de Veiligheidsdienst onder meer zijn bronnen geheim moet kunnen houden. Kennisneming door appellant van de stukken van het veiligheidsonderzoek zou de geheimhouding van die bronnen en daarmee het effectief opereren van de Veiligheidsdienst in gevaar brengen. Het gerecht is voorts van oordeel dat ook het geven van een nadere toelichting door verweerder in de bestreden beschikking niet goed mogelijk is, zonder dat daarbij inzicht wordt geboden in de bron(nen) die aan het onderzoek van de Veiligheidsdienst ten grondslag liggen.
2.11
Naar appellant terecht heeft betoogd, heeft het vorenstaande als consequentie dat het voor hem vrijwel onmogelijk wordt om adequaat verweer te voeren tegen de in de bestreden beschikking neergelegde conclusie. Appellant wordt immers onwetend gehouden omtrent de daaraan ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden. Ten einde te waarborgen dat aan appellant niettemin een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het EVRM ten deel valt, dient het gerecht de achterstand die appellant in procedureel opzicht heeft ten opzichte van verweerder, zoveel mogelijk te compenseren. Dit brengt mee dat het gerecht ambtshalve zal dienen te onderzoeken of de bevindingen, voortvloeiend uit het veiligheidsonderzoek van de Veiligheidsdienst, de in de bestreden beschikking vervatte conclusie kunnen dragen. Aan appellant zal derhalve niet kunnen worden tegengeworpen dat hij op dat punt geen concrete beroepsgronden heeft aangevoerd.
Uit de aard der zaak zal het oordeel van het gerecht hieromtrent slechts beperkt gemotiveerd kunnen worden.
2.12
Het gerecht is van oordeel dat de bevindingen van de Veiligheidsdienst de conclusie die verweerder daaraan in de bestreden beschikking verbindt, niet zonder meer kunnen dragen. Daartoe wordt overwogen dat de bevindingen van de Veiligheidsdienst voornamelijk zijn gebaseerd op informatie waarvan het gerecht in onvoldoende mate heeft kunnen vaststellen dat die inzicht biedt in de mate van betrouwbaarheid ervan. Het op basis van die informatie ingeschatte veiligheidsrisico is voorts onderbouwd met een algemene uiteenzetting over feiten en omstandigheden die volgens de Veiligheidsdienst maken dat de persoonlijke omstandigheden waarin appellant zich volgens voormelde informatie bevindt, een veiligheidsrisico opleveren. Juist deze uiteenzetting roept bij het gerecht evenwel de vraag op waarom de informatie met betrekking tot appellant thans nog relevant is in het licht van de door verweerder op grond van artikel 17, tweede lid, gelezen in samenhang met artikel 16, eerste lid, van de LVA, aan te leggen maatstaf. Die vraag wordt in de desbetreffende stukken naar het oordeel van het gerecht in onvoldoende mate beantwoord.
2.13
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de bestreden beschikking niet kan worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering. Het beroep is derhalve gegrond, zodat deze beschikking dient te worden vernietigd. Verweerder zal met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar van appellant dienen te nemen.
2.14
Nu het beroep gegrond is, bestaat er aanleiding om verweerder te veroordelen in de door appellante gemaakte kosten van deze procedure, welke worden begroot op een bedrag van Afl. 1.000,-- aan gemachtigdensalaris.
2.15
Beslist wordt als volgt.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de bestreden beslissing op bezwaar van 27 augustus 2012;
  • bepaalt dat verweerder binnen drie maanden na dagtekening van deze uitspraak een nieuwe beslissing dient te nemen op het bezwaar van appellant;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van de door appellant voor dit geding gemaakte kosten aan rechtskundige bijstand, begroot op Afl. 1.000,--;
  • gelast verweerder om het door appellant gestorte griffierecht ad Afl. 25,-- terug te betalen.
Deze beslissing werd gegeven door mr. W.C.E. Winfield, rechter in dit gerecht, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op woensdag 10 april 2013 in aanwezigheid van de griffier.