ECLI:NL:OGAACMB:2024:5

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
8 april 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
AUA202300012 en AUA202300013
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevordering van een ambtenaar in de gevangenisdienst en de toepassing van verzuimbeleid

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba uitspraak gedaan op het bezwaar van klager, een ambtenaar werkzaam bij de Dienst Gevangeniswezen Aruba, tegen een landsbesluit van de Gouverneur van Aruba. Dit landsbesluit, gedateerd 11 november 2022, betrof de bevordering van klager in de functie van gevangenisinrichtingsmedewerker. Klager had bezwaar gemaakt tegen de beslissing om zijn bevordering met terugwerkende kracht te verplaatsen naar 1 augustus 2020, omdat hij gedurende de anciënniteitsperiode van 1 mei 2014 tot 1 mei 2018 822 dagen arbeidsongeschikt was geweest. Klager stelde dat er geen wettelijke basis was voor het beleid dat leidde tot deze beslissing en dat het beleid niet met terugwerkende kracht kon worden toegepast.

Tijdens de zitting op 21 augustus 2023 heeft het gerecht de zaken samen behandeld. Klager was aanwezig met zijn gemachtigde, terwijl de verweerder ook vertegenwoordigd was. Het gerecht heeft vastgesteld dat klager zijn bezwaarschriften tijdig had ingediend, ondanks dat deze na de wettelijke termijn waren ingediend, omdat hij de bestreden besluiten pas op 14 december 2022 had ontvangen. Het gerecht oordeelde dat de bestreden brief van 11 november 2022 geen beschikking was in de zin van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak, en verklaarde het bezwaar tegen deze brief niet-ontvankelijk.

Echter, het bezwaar tegen het landsbesluit werd gegrond verklaard. Het gerecht oordeelde dat het door verweerder gehanteerde 15%-verzuimbeleid niet bekend was gemaakt en niet met terugwerkende kracht op klagers bevordering mocht worden toegepast. Het gerecht vernietigde het bestreden landsbesluit en droeg verweerder op om binnen drie maanden opnieuw te beslissen over de bevordering van klager naar schaal 6, dienstjaar 7, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan klager.

Uitspraak

Uitspraak van 8 april 2024
GAZA nrs. AUA202300012 en AUA202300013

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar van:

[Klager],

wonende in Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: mr. R.P. Lee,
gericht tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. K. Veekmans (DRH).

PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 11 november 2022 no. 29 (het bestreden landsbesluit), door klager ontvangen op 14 december 2022, heeft verweerder onder meer besloten om klager met ingang van 1 augustus 2020 te bevorderen in de functie van gevangenisinrichtingsmedewerker (schaal 6, dienstjaar 7).
Bij brief van 11 november 2022, door klager ontvangen op 14 december 2022, heeft verweerder klager bericht dat het voorstel om hem met ingang van 1 november 2018 te bevorderen niet voor inwilliging vatbaar is.
Tegen het bestreden landsbesluit (zaaknummer AUA202300013) en tegen de brief (zaaknummer AUA202300012) heeft klager op 3 januari 2023 bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft op 27 februari 2023 een contramemorie ingediend.
Het gerecht heeft de zaken samen behandeld ter zitting van 21 augustus 2023. Klager is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Op verzoek van de rechter heeft verweerder op 15 september 2023 een akte ingediend.
Klager heeft op 19 januari 2024 hierop gereageerd.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De tijdigheid van de bezwaarschriften

1.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken.
Het derde lid van dit artikel bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, de indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking kennis heeft kunnen dragen.
1.2
Klager heeft zijn bezwaarschriften na het verstrijken van de in artikel 41, eerste lid, van de La gestelde termijn ingediend. Hij heeft echter aangevoerd het bestreden landsbesluit en de brief pas op 14 december 2022 te hebben ontvangen, hetgeen door verweerder niet is betwist. Het tegendeel blijkt ook niet uit de gedingstukken. Dit betekent dat moet worden aangenomen dat het bezwaarschriften zijn ingediend binnen de in artikel 41, derde lid, van de La gestelde termijn. De bezwaarschriften zijn tijdig ingediend.
De feiten
2.1
Klager is ambtenaar werkzaam bij Dienst Gevangeniswezen Aruba (DGWA) in de functie van gevangenisinrichtingsmedewerker.
2.2
Bij landsbesluit van 19 juni 2015 is klager laatstelijk met ingang van 1 mei 2014 bevorderd in de functie van gevangenisinrichtingsmedewerker (schaal 5, dienstjaar 1).
2.3
Bij brief van 31 augustus 2020 (hierna: het voorstel) verzoekt de directeur DGWA om klager met ingang van 1 november 2018 te bevorderen naar schaal 6.
2.4
Bij brief van 11 november 2022 heeft verweerder klager bericht dat zijn verzoek voor een bevordering met ingang van 1 november 2018 niet voor inwilliging vatbaar is omdat hij niet voldoet aan de bevorderingseis van anciënniteit nu klager in de anciënniteitsperiode 822 dagen arbeidsongeschikt was.
2.5
Bij bestreden landsbesluit van 11 november 2022 heeft verweerder onder meer besloten om klager met ingang van 1 augustus 2020 te bevorderen in de functie van gevangenisinrichtingsmedewerker (schaal 6, dienstjaar 7). In het landsbesluit staat onder meer:
“(…)
dat betrokkene gedurende de anciënniteitsperiode van 1 mei 2014 tot 1 mei 2018, 822 van de 1460 dagen arbeidsongeschikt was, oftewel betrokkene was per jaar gemiddeld 205 dagen arbeidsongeschikt;
dat betrokkene had kunnen weten dat veelvuldige arbeidsongeschiktheid invloed kan hebben op de bepaling van de anciënniteitsperiode;
dat het verzuim van betrokkene 56,3% bedraagt, waarmee de vastgestelde gedragslijn van 15% wordt overschreden, met als gevolg dat zijn anciënniteitsperiode verlengd wordt;
dat betrokkene, indien de anciënniteitsperiode verlengd wordt met het totaal aantal arbeidsongeschiktheidsdagen, overeenkomend met 822 dagen, met ingang van 1 augustus 2020 voldoet aan de anciënniteitseis;
(…).”
bestreden landsbesluit
3. Aan het bestreden landsbesluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat klager gedurende de anciënniteitsperiode (1 mei 2014 tot 1 mei 2018) 822 dagen arbeidsongeschikt was. De ingangsdatum van de bevordering is om deze reden met vertraagd met het aantal dagen arbeidsongeschikt. Het verzuimpercentage van klager bedraagt 56,3%. Verweerder hanteert een nieuwe gedragslijn waarbij het bevorderingsmoment uitgesteld wordt met eenzelfde aantal dagen als het totaal aantal arbeidsongeschiktheidsdagen gedurende de anciënniteitsperiode als de ambtenaar gemiddeld 55 kalenderdagen per jaar oftewel 15% arbeidsongeschikt is geweest.
bezwaargronden
4. Klager kan zich met de brief van 11 november 2022 en het bestreden landsbesluit niet verenigen en stelt dat de brief van 11 november 2022 een beschikking is omdat daarin het voorstel om met ingang van 1 november 2018 te worden bevorderd naar schaal 6 wordt afgewezen. Het bezwaar tegen het bestreden landsbesluit is gericht tegen de verschuiving van de bevorderingsdatum naar 1 augustus 2020. Daaraan heeft klager - kort samengevat - ten grondslag gelegd dat er geen wettelijk grondslag bestaat voor het ongeschreven en ongepubliceerd beleid (de nieuwe gedragslijn) van verweerder, en dat het beleid niet met terugwerkende kracht kan worden toegepast. Hij concludeert tot vernietiging van de brief en het bestreden landsbesluit en verzoekt om verweerder op te dragen opnieuw te beslissen en hem met ingang van 1 november 2018 te bevorderen.
Het wettelijk kader
5.1
Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) geschieden aanstelling en bevordering, voor zover daaromtrent regelen zijn vastgesteld, overeenkomstig deze regelen. Ingevolge het tweede lid geldt dat ingeval ten aanzien van de aanstelling en de bevordering ontwikkelings- en andere eisen moeten worden vastgesteld, zulks bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen geschiedt.
5.2
Ingevolge artikel 15, eerste lid, kan het bevoegde gezag regelen vaststellen betreffende het beoordelen van de ambtenaren en het inrichten en bijhouden van een ranglijst. Ingevolge het tweede lid worden de in het eerste lid bedoelde regelen vastgesteld bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen.
De beoordeling
Het bezwaar gericht tegen de brief van 11 november 2022 (AUA202300012)
6.1
Het gerecht is van oordeel dat de bestreden brief van 11 november 2022 geen beschikking is in de zin van artikel 35, eerste lid, van de La en overweegt daartoe als volgt. De bestreden brief is van dezelfde datum als het bestreden landsbesluit. De bestreden brief bevat een uitgebreide motivering waarom klager niet op eerdere datum naar schaal 6 bevorderd kan worden, maar dat die bevordering verschoven moet worden naar 1 augustus 2020. De bestreden brief bevat echter geen (aparte) beslissing(en) op het bevorderingsvoorstel. De beslissing om de bevorderingsdatum naar schaal 6 naar 1 augustus 2020 te verschuiven (welke beslissing automatisch inhoudt een weigering om de bevordering eerder te laten ingaan, heeft verweerder vastgelegd bij het landsbesluit. In de aanhef van het landsbesluit wordt het voorstel van de directeur DGWA naar schaal 6 ook als zodanig genoemd. Daarom is alleen het landsbesluit aan te merken als een op rechtsgevolg gerichte beschikking in de zin van de La, waartegen klager bij dit gerecht in rechte kan opkomen, hetgeen klager ook heeft gedaan.
5.2
Het bezwaar van klager tegen de bestreden brief van 11 november 2022 zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
Het bezwaar gericht tegen het bestreden landsbesluit van 11 november 2022 (AUA202300013)
6.1
Het betoog van klager dat het door verweerder gehanteerde 15%-verzuimbeleid niet bekend is gemaakt en evenmin met terugwerkende kracht op zijn bevordering kan worden toegepast, slaagt. Het gerecht overweegt daartoe als volgt.
6.2
In de bestreden beschikking heeft verweerder het 15%-verzuimbeleid toegepast. Dit beleid houdt in dat dat de ingangsdatum van een bevordering niet wordt uitgesteld bij een verzuim van minder dan 15% per anciënniteitsperiode, dat wil zeggen gemiddeld 55 kalenderdagen per anciënniteitsjaar. Bij overschrijding van dit aantal wordt de ingangsdatum van de bevordering uitgesteld met een periode gelijk aan de gehele duur van de arbeidsongeschiktheid over de anciënniteitsperiode, waarbij de bevordering ingaat op de eerste kalenderdag van de volgende maand. Het eerste advies inzake dit beleid is door de
Departamanto Recurso Humano(DRH) op 18 juli 2022 aan de minister van Algemene Zaken, Innovatie, Overheidsorganisatie, Infrastructuur en Ruimtelijke Ordening aangeboden. Op 17 januari 2023 heeft de DRH de betreffende minister aanvullend geadviseerd. Dit beleid is (nog) niet door de ministers goedgekeurd en aangenomen. Van een voldoende kenbare gedragslijn is dan ook geen sprake.
6.3
Het gerecht overweegt verder dat nu het nieuwe en nog niet goedgekeurde 15%-verzuimbeleid pas bij advies van 18 juli 2022 in het leven is geroepen en niet is gebleken dat aan dit beleid terugwerkende kracht is toegekend, dit beleid niet op het bevorderingsverzoek van klager mocht worden toegepast. In zoverre is de bestreden beschikking dan ook onzorgvuldig tot stand gekomen en lijdt het aan een motiveringsgebrek. Reeds om deze reden ziet het gerecht aanleiding om het bestreden landsbesluit te vernietigen en zal verweerder worden opgedragen om een nieuwe beslissing te nemen.
7. Ter zitting heeft klager te kennen gegeven dat zijn arbeidsongeschiktheid het gevolg was van een bedrijfsongeval. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder te kennen gegeven bereid te zijn hier nader onderzoek te verrichten en te bezien of dit aanleiding geeft om het bestreden landsbesluit te herzien. Bij akte van 15 september 2023 heeft verweerder te kennen gegeven dat er geen melding is gedaan van een bedrijfsongeval en dat er ook overigens geen aanwijzingen zijn dat klagers klachten het gevolg zijn van een ongeval tijdens de uitoefening van zijn dienst. Verweerder ziet derhalve geen aanleiding het landsbesluit op die grond te herzien. Zijdens klager is bij akte van 19 januari 2024 erkend dat geen melding is gedaan van een dienstongeval. Klager heeft te kennen gegeven dat alsnog te zullen doen. Wat hem betreft vormt de vraag of sprake is geweest van een dienstongeval echter geen onderdeel van het onderhavige bezwaar. Het gerecht laat deze kwestie dan ook verder onbesproken.
8. Het bezwaar is gegrond.
9. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden verwezen.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
in zaaknummer AUA202300012:
verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk;
in zaaknummer AUA202300013:
verklaart het bezwaar gegrond;
verklaart het landsbesluit van 11 november 2022 no. 29 nietig, voor zover het de datum betreft met ingang waarvan klager is bevorderd naar schaal 6, dienstjaar 7;
draagt verweerder op om binnen een termijn van drie maanden na dagtekening van deze uitspraak opnieuw op het voorstel om klager naar schaal 6, dienstjaar 7 te bevorderen te beslissen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
veroordeelt verweerder tot betaling van de door klager voor dit geding gemaakte kosten aan rechtskundige bijstand, begroot op Afl. 1.400,-.
Deze uitspraak is gegeven door mr. W.C.E. Winfield, rechter in ambtenarenzaken, ter zitting van 8 april 2024 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het beroepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.