ECLI:NL:OGAACMB:2024:34

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
1 juli 2024
Publicatiedatum
22 juli 2024
Zaaknummer
GAZA nr. AUA202300089
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen afwijzing bevordering ambtenaar in verband met arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft klaagster, een ambtenaar bij het Departamento di Aduana (DAD) in Aruba, bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar bevordering naar de rang van kommies der invoerrechten en accijnzen 1ste klasse A. De afwijzing vond plaats op 2 november 2022, waarbij verweerder stelde dat klaagster in de anciënniteitsperiode van 1 februari 2013 tot 1 februari 2022 607 dagen arbeidsongeschikt was, wat de nieuwe redelijke gedragslijn van 15% overschrijdt. Klaagster heeft op 5 januari 2023 bezwaar gemaakt, waarna de zaak op 28 augustus 2023 ter zitting is behandeld. Tijdens de zitting werd duidelijk dat klaagster niet eerder de kans had gekregen om zich uit te laten over de verschoonbaarheid van de te late indiening van haar bezwaar, wat leidde tot heropening van het onderzoek. Klaagster stelde dat zij pas op 14 december 2022 kennis had genomen van de bestreden beschikking, waardoor haar bezwaar ontvankelijk was.

Het gerecht oordeelde dat de bestreden beschikking niet in stand kon blijven, omdat de motivering niet deugdelijk was. Klaagster had aangevoerd dat verweerder ten onrechte de dagen waarop zij niet werkte maar wel ziek was, had meegeteld in het totaal aantal arbeidsongeschiktheidsdagen. Het gerecht concludeerde dat de aan de bestreden beschikking ten grondslag gelegde motivering niet voldeed aan de eisen van de wet en dat de bestreden beschikking vernietigd moest worden. Verweerder werd opgedragen om binnen twee maanden opnieuw te beslissen op het verzoek van klaagster om bevordering.

Daarnaast werd verweerder veroordeeld tot betaling van de kosten van het geding, begroot op Afl. 1.400,-. De uitspraak werd gedaan door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in ambtenarenzaken, op 1 juli 2024, en beide partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

Uitspraak van 1 juli 2024
GAZA nr. AUA202300089

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar van:

[Klaagster],

wonende in Aruba,
KLAAGSTER,
gemachtigde: mr. E. Duijneveld ,
gericht tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. K. Veekmans (DRH).

PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 2 november 2022 (de bestreden beschikking) heeft verweerder het voorstel van de directeur van het Departamento di Aduana (DAD) om klaagster met ingang van 1 februari 2022 te bevorderen naar de rang van kommies der invoerrechten en accijnzen 1ste klasse A (schaal 6), afgewezen.
Hiertegen heeft klaagster op 5 januari 2023 bezwaar gemaakt door indiening van een bezwaarschrift bij het gerecht.
Verweerder heeft op 2 maart 2023 een contramemorie met producties ingediend.
De zaak is mondeling ter zitting behandeld op 28 augustus 2023. Partijen zijn verschenen bij hun voornoemde gemachtigden. Hierna heeft de rechte het onderzoek gesloten en partijen uitspraak aangezegd.
In raadkamer is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest omdat klaagster niet eerder in de gelegenheid was gesteld zich uit te laten over de verschoonbaarheid van de te late indiening van haar bezwaar. Het onderzoek is vervolgens heropend en klaagster is bij brief van 1 november 2023 verzocht zich hierover uit te laten. Klaagster heeft op 23 november 2023 van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
De uitspraak is hierna nader bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De ontvankelijkheid

1.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken.
Het derde lid van dit artikel bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, de indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking kennis heeft kunnen dragen.
1.2
Klaagster heeft haar bezwaarschrift na het verstrijken van de in artikel 41, eerste lid, van de La gestelde termijn ingediend. Uit de door haar ingediende stukken volgt, dat de bestreden beschikking op 16 november 2023 (lees: 2022) bij de
Departamento diAduana is ingekomen. Klaagster heeft onweersproken gesteld dat zij deze beschikking pas op 14 november (lees: december) 2022 op haar bureau had aangetroffen. Het gerecht begrijpt dat zij hiermee stelt, pas op 14 december 2022 kennis te hebben gedragen van de bestreden beschikking. Verweerder heeft deze gang van zaken niet betwist en het tegendeel is ook niet uit de gedingstukken gebleken. Klaagster is dan ook niet niet-ontvankelijk in haar bezwaar wegens termijnoverschrijding.
Bestreden beschikking en standpunt verweerder
2.1
Aan de bestreden beschikking heeft verweerder ten grondslag gelegd, dat klaagster in de anciënniteitsperiode van 1 februari 2013 tot 1 februari 2022 (3285 dagen), 607 dagen, oftewel 18.48%, arbeidsongeschikt is geweest en dat dit verzuim de nieuwe redelijke gedragslijn van 15% overschrijdt, met als gevolg dat klaagster met ingang van 1 februari 2022 niet voldoet aan de anciënniteitseis. Gelet hierop is het voorstel van de directeur om haar met ingang van 1 februari 2022 te bevorderen naar de rang van kommies der invoerrechten en accijnzen 1ste klasse A niet voor inwilliging vatbaar.
2.2
Ter zitting heeft verweerder te kennen gegeven, dat de bestreden beschikking zal worden herzien en beslist zal worden ingevolge de vaste gedragslijn betreffende 90-dagen arbeidsongeschiktheid.
Bezwaargronden
3. Klaagster kan zich niet verenigen met de afwijzing van het voorstel van de directeur om haar met ingang van 1 februari 2022 te bevorderen naar schaal 6. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat deze beslissing onjuist is, omdat deze in strijd is met het motiveringsbeginsel, fair-play beginsel, en het rechtszekerheidsbeginsel. Ter onderbouwing hiervan heeft klaagster – kort samengevat – aangevoerd verweerder ten onrechte de weekeindes en de feestdagen waarop klaagster niet werkt maar wel ziek was, heeft meegeteld in het totaal aantal arbeidsongeschiktheidsdagen. Voor de anciënniteit gelden immers niet de dagen waarop klaagster sowieso geen dienst hoefde te verrichten. Daarnaast heeft verweerder het voorstel ten onrechte afgewezen op grond van een onbekend en nieuw beleid (15%-arbeidsongeschiktheid). Tenslotte stelt klaagster dat verweerder niet consistent handelt, nu klaagster elk jaar en zonder vertraging een periodieke verhoging heeft ontvangen, en verweerder op het moment dat klaagster in aanmerking komt voor de bevordering, namelijk een jaar na het bereiken van het hoogste dienstjaar, plotsklaps de arbeidsongeschiktheid over de hele periode betrekt bij de beslissing.
De beoordeling
4. Nu verweerder ter zitting te kennen heeft gegeven, dat de bestreden beschikking herzien zal worden, staat daarmee vast dat deze niet in stand kan blijven. Reeds hierom is het bezwaar gegrond.
5.1
Het gerecht overweegt verder als volgt.
5.1.1
Vast staat dat klaagster, ambtenaar bij het DAD, laatstelijk met ingang van 1 februari 2013 is bevorderd naar de rang van kommies der invoerrechten en accijnzen 1ste klasse in hoofdschaal 5, dienstjaar 1. Verder staat vast dat klaagster bij landsbesluit van 3 oktober 2018 met ingang van 1 januari 2018 is ingepast in de nieuwe salarisstructuur Douaneschalen in douaneschaal 3, dienstjaar 3. Hiertegen heeft zij bezwaar gemaakt, dat is geregistreerd onder zaaknummer AUA202300521, onder meer omdat zij op 31 december 2017 reeds was ingeschaald in hoofdschaal 5, dienstjaar 7, in verband met de toekenning in augustus 2017 van een extra periodieke verhoging.
Vast staat ook klaagster in de periode vanaf 1 februari 2013 tot 1 februari 2022 (3287 dagen), voor 607 dagen arbeidsongeschikt was.
5.1.2
Om te worden bevorderd naar de rang van kommies der invoerrechten en accijnzen 1ste klasse A in douaneschaal 4, geldt dat de betrokkene dient te voldoen aan de vereisten voor een bevordering naar de rang van kommies der invoerrechten en accijnzen 1ste klasse, gunstig te zijn beoordeeld, en één jaar diensttijd na het bereiken van de laatste periodiek in de rang van kommies der invoerrechten en accijnzen 1ste klasse te hebben volbracht. Douaneschaal 3 kent 9 dienstjaren.
5.1.3
Wat betreft de anciënniteit van klaagster, geldt het volgende.
Indien klaagster correct is ingepast in douaneschaal 3 dienstjaar 3 ingaande 1 januari 2018, zal zij pas op 1 januari 2024 de laatste periodiek (dienstjaar 9) in die schaal hebben bereikt. In dat geval bedraagt de anciënniteit (2025-2013 =) 12 jaar en komt zij nog niet in aanmerking voor een bevordering, ongeacht het aantal verzuimdagen wegens ziekte. Hiervan lijkt, gelet op de standpunten van partijen, geen sprake te zijn.
Indien zij echter met ingang van 1 januari 2018 horizontaal had moeten worden ingepast, dus in douaneschaal 3 dienstjaar 7, dan zal zij reeds vanaf 1 januari 2020 de laatste periodiek in die schaal hebben bereikt. De anciënniteit bedraagt in dat geval (2021-2013 =) 8 jaar.
5.1.4
Volgens bestendige jurisprudentie van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken staat een afwezigheid van (maximaal) 90 dagen, in een anciënniteitsperiode van vier jaren, niet in de weg aan de conclusie dat voldaan is aan de anciënniteitseis (zie bv. ECLI:NL:ORBAACM:2023:22). Bij een periode van inactiviteit door arbeidsongeschiktheid van 90 dagen of meer wordt de periode waarmee aan de anciënniteitseis wordt voldaan verlengd met het totaal aantal arbeidsongeschiktheidsdagen waarmee de periode van 90 dagen wordt overschreden. Bij een anciënniteitsperiode van acht jaren geldt dat de periode waarmee aan de anciënniteitseis wordt voldaan wordt verlengd met het totaal aantal arbeidsongeschiktheidsdagen waarmee de periode van 180 dagen wordt overschreden.
5.1.5
Uit het overgelegde ziekteverzuim overzicht van klaagster kan worden afgeleid dat klaagster in de periode vanaf 1 februari 2013 tot 1 februari 2021 (de anciënniteitsperiode) 554 dagen arbeidsongeschikt was. De anciënniteitsperiode dient dan te worden verlengd met (554-180=) 374 dagen, dus met 1 jaar en 9 dagen. Dit zou betekenen dat de directeur bij zijn voorstel om klaagster met ingang van 1 februari 2022 te bevorderen, reeds rekening heeft gehouden met de periode van ziekteverzuim, waarmee de anciënniteitsperiode wordt verlengd.
6. Het bovenstaande leidt tot de slotsom dat het bezwaar gegrond is, nu de aan de bestreden beschikking ten grondslag gelegde motivering, niet deugdelijk is. De bestreden beschikking kan niet in stand blijven en zal worden vernietigd. Verweerder zal worden gelast om met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, binnen twee maanden na dagtekening van deze uitspraak, opnieuw te beslissen op het verzoek van klaagster om haar te bevorderen naar de rang van kommies der invoerrechten en accijnzen 1ste klasse A (douaneschaal 4).
7. Het gerecht ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten van dit geding, welke begroot worden op Afl. 1.400,-.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar gegrond;
- vernietigt de beschikking van 2 november 2022;
- draagt verweerder op om binnen een termijn van twee maanden na dagtekening van deze uitspraak opnieuw op de bevordering van klaagster naar de rang van kommies der invoerrechten en accijnzen 1ste klasse A in douaneschaal 4 te beslissen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de door klaagster voor dit geding gemaakte kosten aan rechtskundige bijstand, begroot op Afl. 1.400,-.
Deze uitspraak is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in ambtenarenzaken, ter zitting van 1 juli 2024 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het beroepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.