In deze zaak heeft klaagster, een ambtenaar werkzaam bij de Dienst Technische Inspectie (DTI), bezwaar gemaakt tegen een ministeriële beschikking van 30 november 2023. Deze beschikking droeg haar op om tijdelijk de werkzaamheden van financieel adviseur bij de Directie Volksgezondheid (DVG) te verrichten, met ingang van 1 december 2023 voor de duur van zes maanden. Klaagster bevond zich sinds 2020 in de overtolligheidspoule en was van mening dat zij recht had op een definitieve plaatsing in haar functie met behoud van haar rechtspositie. Ze verzocht ook om een schadevergoeding van Afl. 500.000,- voor geleden trauma.
Het gerecht heeft de ontvankelijkheid van het bezwaar beoordeeld. Klaagster had haar bezwaarschrift op 5 januari 2024 ingediend, wat buiten de termijn viel. Echter, het gerecht oordeelde dat klaagster het bezwaar tijdig had ingediend, omdat zij de beschikking op 4 januari 2024 had ontvangen. De zaak werd behandeld op 25 maart 2024, waarbij klaagster in persoon verscheen en de verweerders zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.
Het gerecht oordeelde dat de ministeriële beschikking niet onjuist of onzorgvuldig tot stand was gekomen. De tijdelijke plaatsing van klaagster was in overeenstemming met het beleid voor non-actieve ambtenaren. Het verzoek om immateriële schadevergoeding werd afgewezen, omdat niet was aangetoond dat de proefplaatsing tot onredelijke stress had geleid. Uiteindelijk werd het bezwaar ongegrond verklaard.