ECLI:NL:OGAACMB:2023:70

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
5 juli 2023
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
CUR202103604
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring bezwaar tegen ongeschiktheidsontslag van ambtenaar bij Veiligheidsdienst Curaçao

In deze uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao wordt het bezwaar van klager tegen zijn ontslag beoordeeld. Klager, werkzaam als observator bij de Veiligheidsdienst Curaçao (VDC), werd op 1 oktober 2021 ontslagen wegens onbekwaamheid en ongeschiktheid. De verweerster, de Regering van Curaçao, had dit ontslag gebaseerd op twee gedragingen van klager: het schenden van zijn geheimhoudingsplicht door informatie over een passagier te delen met een politieagent, en het niet tijdig melden van deze schending na een dodelijke schietpartij. Klager betwistte de ontslaggrond en voerde aan dat hij niet op de hoogte was van de geheimhoudingsregels en dat het delen van informatie met de politie gebruikelijk was. Het Gerecht oordeelde echter dat klager, gezien zijn functie en de omstandigheden, had moeten begrijpen dat hij geen informatie mocht delen zonder toestemming van zijn leidinggevende. Het Gerecht concludeerde dat klager niet over de benodigde eigenschappen beschikte om zijn functie goed te vervullen en dat het bieden van een verbeterkans niet zinvol was. Het bezwaar van klager werd ongegrond verklaard, en het ontslag bleef in stand.

Uitspraak

GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN CURAÇAO

Uitspraak
in de zaak van:

[Klager]],

wonend te Curaçao,
klager,
gemachtigde: mr. B.L. Lie Atjam, advocaat,
tegen

de Regering van Curaçao,

verweerster,
gemachtigden: [A] en [B].

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt het Gerecht het bezwaar van klager tegen de beslissing van verweerster om klager met ingang van 1 oktober 2021 te ontslaan.
1.1
Verweerster heeft daartoe besloten in het landsbesluit van
7 september 2021. Klager heeft daartegen bezwaar gemaakt en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
1.2
Bij uitspraak van 29 augustus 2022 (geregistreerd onder nummer
GAZ CUR202202949) heeft het Gerecht het verzoek van klager tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen.
1.3
Verweerster heeft een contra-memorie ingediend.
1.4
Het bezwaar is op 9 februari 2023 ter zitting behandeld. Tijdens die zitting zijn afspraken gemaakt over de wijze waarop door klager en zijn gemachtigde en het Gerecht kennis kan worden genomen van de op de zaak betrekking hebbende stukken. Die afspraken zijn neergelegd in een proces-verbaal van de zitting van 9 februari 2023.
1.5
Vervolgens heeft klager conform de gemaakte afspraken een aanvullend bezwaarschrift ingediend en verweerster heeft daarop gereageerd met een aanvullende contra-memorie.
1.6
Het bezwaar is vervolgens inhoudelijk behandeld ter zitting van het Gerecht op 31 mei 2023. Klager is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Beoordeling door het Gerecht

2. Tijdens de procedure en ter zitting hebben partijen twee verzoeken gedaan waarop het Gerecht nog moet beslissen. Dat doet het Gerecht in deze uitspraak.
2.1
Volgens verweerster heeft gemachtigde van klager tegen de gemaakte afspraken in een naam van een actieve medewerker van Veiligheidsdienst Curaçao (VDC) meerdere keren genoemd in de processtukken in deze zaak. Verweerster heeft het Gerecht verzocht de gemachtigde van klager daarop aan te spreken en hem op te dragen de stukken waarop de naam staat vermeld opnieuw in te dienen. Het Gerecht wijst dit verzoek van verweerster af. Er is geen rechtsgrond aan te wijzen op grond waarvan de ambtenarenrechter dit verzoek zou kunnen honoreren.
2.2
Klager heeft verzocht om de hiervoor bedoelde actieve medewerker als getuige te horen. Het Gerecht heeft klager voor de zitting bericht dat hij daartoe op voorhand geen aanleiding ziet. Ook na de zitting en overleg in raadkamer ziet het Gerecht geen aanleiding om deze getuige te horen. Daartoe is relevant dat klager de concrete gedragingen die hem worden verweten in deze ontslagprocedure, zoals hierna in overweging 5 vermeld, erkent. Het Gerecht moet vervolgens oordelen over de vraag of uit deze gedragingen blijkt dat klager niet beschikt over eigenschappen, mentaliteit en instelling die nodig zijn voor het op goede wijze vervullen van zijn functie. Daarover kan de medewerker van VDC niet verklaren. Dat is namelijk een beoordeling die aan het Gerecht is. Het verzoek van klager wordt afgewezen.
3.1
Het Gerecht beoordeelt hierna de door verweerster gegeven ontslagbeschikking aan de hand van de bezwaargronden van klager.
3.2
Het Gerecht komt tot het oordeel dat het bezwaar ongegrond is. De door klager aangevoerde bezwaargronden slagen niet. Verweerster heeft klager wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt kunnen ontslaan. Hierna legt het Gerecht dit oordeel uit en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat is relevant om te weten in deze zaak?
4.1
Klager is op 1 april 2008 in dienst getreden bij het Ministerie van Algemene Zaken. Hij is sinds die datum werkzaam geweest in de functie van observator bij de VDC.
4.2
Klager heeft van 21 tot en met 24 april 2008 een introductieprogramma bij de VDC doorlopen. Uit het overzicht van activiteiten tijdens het introductieprogramma blijkt dat behandeling van de beveiligingsvoorschriften onderdeel was van het programma.
4.3
Op 21 april 2008 heeft klager de eed afgelegd en een “eeds formulier” ondertekend. In dat kader heeft klager onder andere gezworen dat hij de zaken waarvan hij door zijn functie kennis draagt en die hem als geheim zijn toevertrouwd of waarvan hij het vertrouwelijk karakter moet begrijpen, niet zal openbaren aan anderen, dan aan hen, aan wie hij volgens de wettelijke regelingen of uit hoofde van zijn functie tot mededeling verplicht is.
4.4
Op diezelfde datum heeft klager een verklaring van geheimhouding ondertekend waarin staat dat klager belooft de aan hem toevertrouwde kennis van zaken niet zal openbaren aan anderen, dan aan hen, aan wie hij volgens de wettelijke regelingen of uit hoofde van zijn functie tot mededeling verplicht is.
4.5
Verder bevindt zich in het dossier een door klager ondertekende verklaring met betrekking tot de geheimhoudingsplicht. Daarin staat onder 1. onder andere dat klager in verband met zijn geheimhoudingsplicht op de hoogte is gesteld van de daarop betrekking hebbende wettelijke bepalingen.
4.6
In de periode van juni 2014 tot en met 15 juli 2014 heeft klager contact gehad met een politieagent. Klager heeft het vliegschema en het stoelnummer van een passagier verzameld en uiteindelijk aan deze politieambtenaar verstrekt.
4.7
Op 15 juli 2014 is deze persoon na aankomst met het vliegtuig in Curaçao buiten de aankomsthal van het vliegveld neergeschoten en overleden.
4.8
Klager heeft vier maanden na de schietpartij VDC geïnformeerd over het feit dat hij de onder 4.6 vermelde informatie heeft verstrekt.
Wat heeft verweerster aan de ontslagbeschikking ten grondslag gelegd?
5. Aan het ontslag heeft verweerster kort gezegd de volgende twee gedragingen van klager ten grondslag gelegd. Klager heeft in de eerste plaats in strijd met zijn geheimhoudingsplicht zonder toestemming of machtiging van zijn leidinggevende op verzoek van een politieambtenaar het vliegschema en het stoelnummer van een passagier verzameld en aan deze politieambtenaar verstrekt. In de tweede plaats heeft klager niet onmiddellijk uit eigen beweging bij zijn leidinggevende gemeld dat hij deze informatie heeft verstrekt, toen het klager op de avond van de schietpartij duidelijk was dat de persoon waarover klager informatie heeft verstrekt was neergeschoten. Deze gedragingen tonen aan dat klager ongeschikt is om als ambtenaar in dienst van het Land Curaçao te werken. Uit dit handelen volgt immers dat hij de voor een ambtenaar noodzakelijk eigenschappen van integriteit en betrouwbaarheid mist. Gezien de aard en ernst van deze gedragingen is het bieden van een verbeterkans niet zinvol. Bovendien zou verweerster met het bieden van een verbeterkans de nationale veiligheid op het spel zetten. Primair wordt klager dus ontslagen wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt. Subsidiair wegens een geconstateerde onherstelbare vertrouwensbreuk c.q. verstoorde verhoudingen.
Wat voert klager aan tegen de primaire ontslaggrond en wat vindt het Gerecht daarvan?
6. Klager voert tegen de eerste gedraging aan dat hij weliswaar de gevraagde informatie over het vliegschema en het stoelnummer van een passagier gedeeld heeft met een politieambtenaar, maar dat daaruit niet volgt dat hij de eigenschappen van integriteit en betrouwbaarheid mist. In de eerste plaats betoogt klager daartoe dat hij niet bekend was met de wettelijke bepalingen omtrent geheimhouding. Verder zijn er volgens klager ook geen werkinstructies waarin staat hoe met dit soort verzoeken van de politie moet worden omgegaan. Bovendien ging het in de praktijk altijd op deze manier. Klager sprak regelmatig met douanebeambten, medewerkers van de immigratiedienst en de politie op het vliegveld. Ter zitting heeft de gemachtigde van klager vanuit zijn eigen ervaring ook verklaard dat de praktijk zo werkt. De politie vraagt informatie bij de VDC en dat werd verstrekt. Ten slotte betoogt klager in dit verband dat door de betrokken politieagent aan klager steeds is gezegd dat de informatie nodig was om een aanhouding te verrichten. Klager wist op geen enkel moment dat de politieagent de informatie zou gaan gebruiken om te delen met de uiteindelijke daders van de schietpartij.
Ten aanzien van de tweede gedraging betoogt klager dat hij op de avond van de schietpartij gebeld heeft met de politieagent aan wie hij de informatie heeft verstrekt. De politieagent heeft hem in dat telefoongesprek gezegd dat de politie te laat was om de aanhouding te verrichten. Omdat de reactie van de politieagent in lijn was met de reden waarom hij klager de informatie had gevraagd, heeft klager daarin geen aanleiding gezien om VDC eerder te informeren dan hij heeft gedaan.
7. Deze bezwaargrond slaagt niet. Het Gerecht motiveert dat als volgt.
7.1
Artikel 103, eerste lid, aanhef en onder f, van de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht bepaalt - voor zover hier relevant - dat de ambtenaar kan worden ontslagen op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken.
7.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken van Curaçao (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 1 september 2021, ECLI:NL:ORBAACM:2021:53) moet bij een ongeschiktheidsontslag het bestuursorgaan concrete gedragingen van de betrokken ambtenaar aannemelijk maken, waaruit genoegzaam blijkt dat deze niet beschikt over eigenschappen, mentaliteit en /of instelling die nodig zijn voor het op goede wijze vervullen van zijn functie.
7.3
Naar het oordeel van het Gerecht heeft het bestuursorgaan de twee onder 5. genoemde concrete gedragingen aannemelijk gemaakt. Klager betwist ook niet dat hij op die manier heeft gehandeld.
7.4
Anders dan klager betoogt, blijkt uit deze gedragingen ook dat klager niet beschikt over eigenschappen, mentaliteit en instelling die nodig zijn voor het op goede wijze vervullen van zijn functie.
7.4.1
Naar het oordeel van het Gerecht volgt alleen al uit het feit dat klager als observator bij de VDC werkt, dat hij had moeten weten dat hij geheimhouding moet betrachten ten aanzien van informatie die hij uit hoofde van zijn functie kent. Daar komt bij dat klager bij zijn indiensttreding een introductieprogramma heeft doorlopen waarbij behandeling van de beveiligingsvoorschriften onderdeel was van het programma. Ook heeft klager op 21 april 2008 de eed afgelegd, op die datum een geheimhoudingsverklaring ondertekend en is hij op de hoogte gesteld van de wettelijke bepalingen omtrent geheimhouding. Kern van de op klager rustende geheimhoudingsverplichting is dat hij geen informatie mag delen met derden, behalve met toestemming van zijn leidinggevende. Ook in de functieomschrijving van klagers functie van observator staat dat een observator observeert en informatie verzamelt en dat de observator zijn chef mondeling dan wel schriftelijk informeert over bijzonderheden. Nergens in de functiebeschrijving staat dat een observator informatie met derden deelt. Tegen deze achtergrond volgt het Gerecht klager niet in zijn betoog dat hem zijn geheimhoudingsplicht niet duidelijk was omdat er geen werkinstructies zouden zijn.
7.4.2
Ook uit de aard van het gedane verzoek en het feit dat het verzoek is gedaan door een politieagent die geen rechercheur is en die niet op het vliegveld werkzaam is, had klager moeten begrijpen dat hij deze informatie niet kon verstrekken. Klager is door een politieagent verzocht om gedurende de periode van juni 2014 tot en met
15 juli 2014 informatie te verzamelen en te delen over een specifiek persoon. Dat verzoek zou op zichzelf al bij klager vraagtekens moeten doen rijzen en klager had dat verzoek op zijn minst met zijn leidinggevende moeten bespreken. Ter zitting heeft klager in dit verband toegelicht dat hij van de toenmalige directeur van de VDC de heer [C] had begrepen dat hij niet over informatie omtrent criminele doeleinden aan zijn leidinggevende hoefde te rapporteren. Ook als dit waar zou zijn, gaat dat om informatie die klager uit onderzoek heeft verkregen die hij niet zou hoeven rapporteren. Dit gaat om het melden bij klagers leidinggevende van een verzoek van een politieambtenaar om specifieke informatie, terwijl klager behoorde te weten dat hij geen informatie met derden mag delen zonder toestemming van zijn leidinggevende. Deze politieagent was geen rechercheur, werkte niet op het vliegveld en had geen enkel schriftelijk document verstrekt dat ten grondslag zou liggen aan zijn verzoek. Het had op de weg van klager gelegen om dit te melden bij zijn leidinggevende, zodat de VDC had kunnen checken of het verzoek van deze politieagent inderdaad betrekking had op een mogelijke aanhouding.
7.4.3
Het Gerecht acht niet aannemelijk dat het de praktijk was dat dit soort informatie werd gedeeld, zoals klager en zijn gemachtigde stellen. Ter zitting kon klager daarover ook slechts toelichten dat hem zoiets twee keer eerder was gevraagd. Klager heeft echter niet concreet kunnen maken wat hem dan is verzocht en of dat vergelijkbaar is met het verzoek dat hem in dit geval door de politieagent was gedaan. En al zou klager in deze twee voorbeelden al gevolgd worden, dan gaat het om twee andere voorbeelden in zes jaar tijd. Daaruit kan niet worden geconcludeerd dat het delen van informatie met politieagenten standaard praktijk was.
7.4.4
Dat klager niet zou hebben geweten waarvoor de betrokken politieagent de informatie eigenlijk nodig had, is niet relevant. Waar het om gaat is dat klager wist of had moeten weten dat hij voor welk doel dan ook deze informatie niet met deze politieagent mocht delen zonder toestemming van zijn leidinggevende.
7.4.5
Ter zitting heeft klager erkend dat hij op de avond van de schietpartij al wist dat de persoon die was neergeschoten de persoon betrof over wie hij informatie had verstrekt. Het Gerecht acht het onbegrijpelijk en onacceptabel dat klager niet direct op de avond van de dodelijke schietpartij bij VDC heeft gemeld dat hij informatie heeft verstrekt over het slachtoffer aan de betrokken politieagent. Dat de betrokken politieagent klager op de avond van de schietpartij zou hebben gezegd dat de politie te laat was voor de aanhouding en daarmee een consistent verhaal had, maakt dat niet anders. De dodelijke schietpartij, waarbij de persoon over wie klager informatie heeft verstrekt is doodgeschoten, op zichzelf en de impact daarvan op de Curaçaose samenleving had klager ertoe moeten bewegen direct bij VDC te melden dat hij informatie aan de betrokken politieagent had verstrekt.
7.4.6
Uit beide onder 5. weergegeven gedragingen op zichzelf en dus zeker uit de gedragingen samen bezien, volgt dat klager niet beschikt over eigenschappen, mentaliteit en instelling die nodig zijn voor het op goede wijze vervullen van zijn functie als observator in het bijzonder maar ook als ambtenaar in het algemeen. Van een ambtenaar die voor het Land werkt mag worden verwacht dat hij zich integer gedraagt, zich houdt aan de voor hem geldende geheimhoudingsplicht en rapporteert aan leidinggevenden zodra daar aanleiding toe is.
8. Klager voert aan dat hem ten onrechte geen verbeterkans is geboden.
9. Deze bezwaargrond slaagt niet. Het Gerecht motiveert dat als volgt.
9.1
Uit de onder 7.2 genoemde rechtspraak volgt ook dat een ontslag wegens ongeschiktheid voor het vervullen van de functie anders dan wegens ziekte of gebreken in het algemeen niet toelaatbaar, als de ambtenaar niet op zijn functioneren of gedrag is aangesproken en in de gelegenheid is gesteld dit te verbeteren. Dit is volgens eveneens vaste rechtspraak anders in als uitzonderlijk aan te merken situaties waarin het bieden van een verbeterkans niet zinvol zou zijn.
9.2
Naar het oordeel van het Gerecht is in dit geval het bieden van een verbeterkans niet zinvol, omdat bij klager de juiste grondhouding ontbreekt. De aard van de gedragingen en het daarbij door klager getoonde gemis aan integriteit zijn naar het oordeel van het Gerecht voldoende voor deze conclusie. Daar komt bij dat met het bieden van verbeterkans, klager bij VDC in een veiligheidsfunctie werkzaamheden moet verrichten. Dat kan van VDC die moet waken voor de veiligheid van het Land in het geval van klager en de gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden niet worden gevergd.
10. Klager voert ten slotte aan dat verweerster hem had moeten herplaatsen in een andere functie bij de overheid. Klager is voldoende opgeleid om elders binnen de overheid een functie uit te oefenen. Verder wijst klager erop dat een toenmalige chef van de immigratiedienst van het KPC, die zich schuldig heeft gemaakt aan verboden bezit van verdovende middelen en het ten onrechte toelaten van vreemdelingen, wel is herplaatst.
11. Ook deze bezwaargrond slaagt niet. Het Gerecht motiveert dat als volgt.
11.1
Het Gerecht stelt voorop dat er in dit geval geen wettelijke plicht voor verweerster bestaat om een herplaatsingsonderzoek te verrichten alvorens over te gaan tot ontslag wegens ongeschiktheid. Dat kan anders zijn als er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat verweerster op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel wel een herplaatsingsonderzoek moet doen. Naar het oordeel van het Gerecht is die situatie niet aan de orde. Van verweerster kan niet worden verwacht dat zij klager, die niet beschikt over de vereiste integriteit en grondhouding voor een ambtenaar, binnen een andere functie bij de overheid plaatst. Verweerster kon dus overgaan tot dit ongeschiktheidsontslag zonder herplaatsingsonderzoek. De door klager genoemde herplaatsing van de toenmalige chef van de immigratiedienst van het KPC, nog daargelaten dat verweerster die herplaatsing betwist, verschilt alleen al feitelijk dusdanig van de situatie van klager dat van gelijke gevallen geen sprake is.

Conclusie en gevolgen

12. De bezwaargronden van klager tegen de primaire ontslaggrond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door klager beklede ambt slagen niet. Het bezwaar is ongegrond. Dat betekent dat het door verweerster aan klager verleende ontslag op de primaire grond in stand blijft. De bezwaargronden van klager tegen de subsidiaire ontslaggrond van verstoorde verhoudingen kunnen daarom onbesproken blijven.

Beslissing

Het Gerecht in Ambtenarenzaken:
-
verklaarthet bezwaar
ongegrond.
Aldus gedaan door mr. drs. S. Lanshage, rechter in ambtenarenzaken, en in het openbaar uitgesproken te Curaçao, op 5 juli 2023 in tegenwoordigheid van
mr. P.N.F. Pereira do Tanque, griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor beide partijen binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger of gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest, en in alle andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending van de uitspraak of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, hoger beroep open bij de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken. Zie titel IV hoofdstuk 1 van de RAr.