ECLI:NL:OGAACMB:2023:51

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
9 oktober 2023
Publicatiedatum
27 mei 2024
Zaaknummer
AUA202302839
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de beschikking tot tijdelijke werkzaamheden van een ambtenaar in het kader van het ambtenarenrecht

Op 9 oktober 2023 heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba uitspraak gedaan in de zaak tussen de Minister van Arbeid, Energie en Integratie (verzoekster) en de Minister van Algemene Zaken, Innovatie, Overheidsorganisatie, Infrastructuur en Ruimtelijke Ordening (verweerder). Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een ministeriële beschikking van 2 augustus 2023, waarin haar werd opgedragen tijdelijk werkzaamheden te verrichten als wetgevingsjurist bij de Directie Wetgeving en Juridische Zaken (DWJZ) voor een periode van zes maanden. Verzoekster stelde dat deze beslissing misbruik van bevoegdheid inhield en dat de tijdelijke werkzaamheden in feite een grove demotie waren. Ze voerde aan dat er geen valide grondslag voor de beslissing was en dat de wijziging van werkzaamheden niet tijdelijk was.

Het gerecht heeft het verzoek tot schorsing van de beschikking toegewezen. Het oordeelde dat de bestreden beschikking niet in stand kon blijven, zowel vanwege een bevoegdheidsgebrek als op inhoudelijke gronden. Het gerecht stelde vast dat de minister niet zonder objectieve feiten het vertrouwen in verzoekster kon opzeggen. De redenen die door verweerder werden aangevoerd voor het gebrek aan vertrouwen waren onvoldoende onderbouwd. Het gerecht concludeerde dat de bestreden beschikking leidde tot onevenredig nadeel voor verzoekster en schorste deze totdat op het bezwaar was beslist. De uitspraak werd gedaan door mr. W.C.E. Winfield, ambtenarenrechter, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

Uitspraak van 9 oktober 2023
Gaza nr. AUA202302839

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek tot het treffen van een beslissing bij voorraad als bedoeld in
artikel 94 van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[Verzoekster],

wonend in Aruba,
VERZOEKSTER,
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Kock,
gericht tegen:

de Minister van Arbeid, Energie en Integratie,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: de advocaat mr. L. Virginia.

PROCESVERLOOP

Bij ministeriële beschikking van 2 augustus 2023 (de bestreden beschikking) heeft verweerder besloten om verzoekster, conform artikel 52 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma), met ingang van 3 augustus 2023 en voor de duur van zes maanden op te dragen de werkzaamheden behorende bij de functie van wetgevingsjurist bij de Directie Wetgeving en Juridische Zaken (DWJZ) te verrichten.
Op 11 augustus 2023 heeft verzoekster zich aan het gerecht gevraagd om ten aanzien van de bestreden beschikking een beslissing bij voorraad te nemen, strekkende tot schorsing van de beschikking.
Tegen de bestreden beschikking heeft verzoekster op 29 augustus 2023 bezwaar gemaakt bij dit gerecht.
Het verzoek is op 18 september 2023 in raadkamer behandeld. Verzoekster is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde voornoemd.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Het verzoek

1. Verzoekster stelt zich – samengevat – op het standpunt dat verweerder op oneigenlijke wijze gebruik maakt van artikel 52, eerste lid, van de Lma. Verweerder wenst verzoekster niet terug in haar functie van directeur van het DIMAS, en probeert door gebruikmaking van dit artikel verzoekster weg te krijgen. De wijziging van werkzaamheden zijn dus helemaal niet tijdelijk van aard. Verweerder maakt derhalve misbruik van zijn bevoegdheid. Verzoekster voert voorts aan dat dezelfde gronden die verweerder bij het opleggen van de toegangsontzegging niet wederom bij de bestreden beschikking ten grondslag had kunnen leggen. Verder voert verzoekster aan dat het werk van wetgevingsjurist bij de DWJZ een grove demotie is. Bovendien heeft verweerder geen valide grondslag voor de beslissing en de beslissing is niet deugdelijk gemotiveerd. Verzoekster heeft voorts ter zitting aangevoerd dat het op grond van artikel 52 van de Lma niet mogelijk is om verzoekster van standplaats te veranderen. Verweerder is niet bevoegd om verzoekster bij een ander ministerie te plaatsen. Verzoekster heeft verder ter zitting onbetwist aangegeven dat verweerder haar in het kader van een permanente overplaatsing de functie van directeur van de Directie Arbeid of die van Landsbemiddelaar als optie heeft aangeboden. Beide functies ressorteren onder verweerder, terwijl verweerder stelt geen vertrouwen meer in verzoekster te hebben. Verzoekster concludeert tot schorsing van de bestreden beschikking, nu deze in de bezwaarprocedure geen stand zal houden.
Het verweer
2. Bij bestreden beschikking heeft verweerder verzoekster, op grond van artikel 52, eerste lid, van de Lma, opgedragen om tijdelijk werkzaamheden te verrichten als wetgevingsjurist bij de DWJZ. Aan de bestreden beschikking heeft verweerder – kort samengevat – ten grondslag gelegd dat de minister niet langer het nodige vertrouwen in verzoekster kan stellen, en dat het dus wenselijk is om verzoekster met ingang van 3 augustus 2023 voor een periode van zes maanden ter beschikking te stellen aan de DWJZ. Verweerder heeft voorts ter zitting, desgevraagd, aangegeven dat er naar een oplossing wordt gezocht daar verzoekster niet meer in de functie van directeur van DIMAS kan terugkeren. De plaatsing van verzoekster in de functie van wetgevingsjurist bij de DWJZ is een tijdelijke oplossing voor de duur van zes maanden, en dat het niet de bedoeling is dat gedurende deze periode iemand anders in de functie van directeur DIMAS wordt benoemd. Voorts heeft verweerder, desgevraagd, aangegeven dat de minister van Algemene Zaken, Innovatie, Overheidsorganisatie, Infrastructuur en Ruimtelijke Ordening, onder wie DWJZ ressorteert, bij minsterraadbesluit ook heeft ingestemd met de tijdelijke plaatsing van verzoekster bij de DWJZ.
De beoordeling van het verzoek
3.1
Ingevolge artikel 94 van de La kan een ambtenaar bij een met redenen omkleed verzoekschrift aan het gerecht in ambtenarenzaken een beslissing bij voorraad vragen in alle gevallen waarin een bezwaarschrift op grond van deze landsverordening kan worden ingediend, doch waarin ter voorkoming van onevenredig nadeel voor de ambtenaar, een onverwijlde voorziening wenselijk is.
3.2
Artikel 52 van de Lma luidt als volgt:
1. De ambtenaar is verplicht zo nodig tijdelijk andere ambtelijke werkzaamheden te verrichten dan die welke hij gewoonlijk verricht.
2. Hij kan echter niet worden verplicht, indien bij enig particulier werkgever een staking is uitgebroken of een uitsluiting heeft plaats gehad, ter vervanging van stakers of uitgeslotenen werkzaamheden te verrichten, of werknemers bij het verrichten van werkzaamheden behulpzaam te zijn, tenzij en voor zover naar het oordeel van het bevoegde gezag zulks met het oog op de openbare veiligheid of gezondheid of voor de regelmatige functionering van de overheidsdienst noodzakelijk is.
3. De in het eerste lid bedoelde werkzaamheden worden de ambtenaar opgedragen door of namens de betrokken minister.
3.3
Artikel 53, eerste lid, van de Lma luidt als volgt:
Wanneer het belang van de dienst zulks vordert, is de ambtenaar verplicht, al of niet in zijn dienstvak en al of niet op dezelfde standplaats, een andere betrekking of een andere werkkring te aanvaarden, welke hem in verband met zijn persoonlijkheid, zijn omstandigheden en de voor hem bestaande vooruitzichten redelijkerwijs kan worden
opgedragen. Deze opdracht gaat uit van het bevoegde gezag.
4.1
Het gerecht deelt niet de opvatting van verzoekster dat op grond van artikel 52 van de Lma aan de ambtenaar slechts tijdelijke werkzaamheden kunnen worden opgedragen binnen de overheidsdienst, althans binnen het ministerie, waar deze reeds werkzaam is. Een dergelijke beperking kan naar voorlopig oordeel in dit wetsartikel niet worden gelezen. Wel dient de opdracht, blijkens het derde lid, uit te gaan van de betrokken minister. Dat betekent dat, indien de opdracht tijdelijke werkzaamheden betreft die vallen onder de verantwoordelijkheid van een andere minister, de opdracht dient uit te gaan van zowel de minister onder wiens verantwoordelijkheid de ambtenaar gewoon is zijn werkzaamheden te verrichten, als de minister onder wiens verantwoordelijkheid de tijdelijke werkzaamheden vallen. Ingevolge artikel 1 van de Landsverordening instelling ministeries 2022 valt DWJZ onder de verantwoordelijkheid van de minister van Algemene Zaken, Innovatie, Overheidsorganisatie, Infrastructuur en Ruimtelijke Ordening. Nu de bestreden beschikking uitsluitend door verweerder is genomen, kleeft aan die beschikking derhalve een bevoegdheidsgebrek en zal zij naar voorlopig oordeel in de bodemprocedure reeds daarom niet in stand kunnen blijven.
4.2
Op zichzelf ziet het gerecht daarin onvoldoende aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening bij voorraad. Uit de bestreden beschikking kan immers worden afgeleid dat deze ook de instemming heeft van de ministerraad, zodat de conclusie zou kunnen worden getrokken, dat voornoemde minister ook achter de bestreden beschikking staat. Hiervan uitgaande leent het bevoegdheidsgebrek zich voor eenvoudig herstel, hetgeen in de bodemprocedure aanleiding zou kunnen vormen om de nietigheid van de bestreden beschikking met toepassing van artikel 87 van de La voor gedekt te verklaren.
4.3
Het gerecht is voorshands evenwel van oordeel dat de bestreden beschikking ook op inhoudelijke gronden in de bodemprocedure niet in stand kan blijven. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.4
Aan de bestreden beschikking worden in hoofdzaak de feiten en omstandigheden ten grondslag gelegd die ook worden genoemd in de – inmiddels vervallen – beschikking van 3 mei 2023 van verweerder waarbij aan verzoekster een toegangsontzegging is opgelegd voor de duur van drie maanden, in afwachting van de resultaten van een disciplinair onderzoek naar verzoekster. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van Departamento Recurso Humano (DRH) van 31 juli 2023. In dit rapport wordt de conclusie getrokken dat verzoekster zich niet heeft schuldig gemaakt aan enig plichtsverzuim dat een disciplinaire maatregel rechtvaardigt. Weliswaar heeft verweerder ter zitting naar voren gebracht die conclusie niet (geheel) te delen, doch enige concrete motivering is daarvoor niet gegeven. Uit het verhandelde ter zitting is veeleer naar voren gekomen dat thans de voornaamste grond voor de opdracht aan verzoekster wordt gevormd door het gegeven dat verweerder geen vertrouwen meer in haar heeft. De bestreden beschikking is derhalve niet zozeer bedoeld als tijdelijke maatregel in afwachting van mogelijk disciplinaire optreden tegen verzoekster, maar, zo is ter zitting duidelijk geworden, vooral bedoeld om te onderzoeken of verzoekster, zo nodig met toepassing van artikel 53 van de Lma, elders in een andere functie kan worden geplaatst. Dat verzoekster niet meer terug kan keren in haar functie van directeur van DIMAS, staat, zo begrijpt het gerecht, voor verweerder vast.
4.5
Het gerecht stelt in dit verband voorop dat het enkele feit dat een minister te kennen heeft gegeven niet langer het vertrouwen in een (leidinggevende) ambtenaar te hebben, niet zonder meer meebrengt dat de betrokken ambtenaar, zo nodig met toepassing van artikel 53 van de Lma, het veld dient te ruimen. Ambtenaren dienen niet tot speelbal te worden van de grillen van de politiek en dienen daartegen te worden beschermd. Dat betekent dat aan het gestelde ontbreken van vertrouwen door een minister in een ambtenaar objectief vast te stellen feiten of omstandigheden ten grondslag dienen te liggen, die dat ontbreken van vertrouwen kunnen rechtvaardigen. Naar het voorlopig oordeel van het gerecht zijn dergelijke feiten of omstandigheden vooralsnog in onvoldoende mate gebleken. Uit de voor het ontbreken van vertrouwen gegeven redenen ontstaat het beeld dat verzoekster zich met enige regelmaat jegens verweerder kritisch heeft opgesteld ten aanzien van bepaalde opdrachten of (beleids)beslissingen. Daarin kan op zichzelf echter geen grond worden gevonden voor het verlies van vertrouwen. Van een ambtenaar mag immers worden verwacht dat deze, indien deze vraagtekens plaatst bij de rechtmatigheid of doelmatigheid van een bepaalde (beleids)beslissing, de betrokken minister daarop wijst. Gelet op de door hem afgelegde ambtseed, is de ambtenaar daar zelfs toe verplicht, indien deze daar gegronde redenen toe heeft. Dat verzoekster op dit punt haar boekje te buiten is gegaan, is vooralsnog onvoldoende aannemelijk gemaakt. In dit verband hecht het gerecht ook gewicht aan de omstandigheid dat het door verweerder beweerde gebrek aan vertrouwen zich moeilijk laat rijmen met de onweersproken stelling van verzoekster dat haar door verweerder de functie is aangeboden van directeur van de eveneens onder hem ressorterende Directie Arbeid. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat vooralsnog onvoldoende redenen zijn gebleken voor een objectief gerechtvaardigd gebrek aan vertrouwen van verweerder in verzoekster. Dit betekent dat voor een gedwongen overplaatsing van verzoekster met toepassing van artikel 53 van de Lma geen ruimte lijkt te bestaan. Een daartoe strekkende beschikking zal naar verwachting dan ook geen stand kunnen houden. Nu met de thans bestreden beschikking kennelijk is beoogd een voorschot te nemen op een gedwongen overplaatsing, is de verwachting gerechtvaardigd dat deze eenzelfde lot is beschoren en ook om die reden in de bodemprocedure geen stand zal houden.
4.6
Het gerecht is van oordeel dat de bestreden beschikking leidt tot onevenredig nadeel voor verzoekster en ziet daarom aanleiding het verzoek toe te wijzen en de bestreden beschikking te schorsen totdat op het daartegen gerichte bezwaar is beslist.
5. Beslist wordt dan ook als volgt.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
schorst de beschikking van verweerder van 2 augustus 2023, totdat op het daartegen gemaakte bezwaar zal zijn beslist.
Deze uitspraak is gegeven door mr. W.C.E. Winfield, ambtenarenrechter, en uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2023 in aanwezigheid van de griffier.
Ingevolge het bepaalde in artikel 94, lid 4, Landsverordening ambtenarenrechtspraak staat tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel open.