ECLI:NL:OGAACMB:2023:5

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
1 maart 2023
Publicatiedatum
7 maart 2023
Zaaknummer
AUA2021H00252
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.A.A.G. Vermeulen
  • J. Sybesma
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevordering naar rang Commies invoerrechten en accijnzen; afwijzing op basis van niet voldoen aan opleidingseisen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant die een verzoek tot bevordering naar de rang van commies der invoerrechten en accijnzen had ingediend. De Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, die op 29 november 2021 het bezwaar van de appellant tegen een eerdere afwijzing ongegrond had verklaard. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de appellant niet voldeed aan de vereiste opleidingseisen, aangezien hij de interne douaneopleiding niet had behaald en ook geen positieve beoordeling voor zijn stageperiode had ontvangen. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van het Gerecht, waarbij werd overwogen dat de appellant niet voldeed aan de opleidingseisen voor bevordering. De Raad stelt vast dat de appellant, ondanks zijn anciënniteit, niet in aanmerking kwam voor de gevraagde bevordering omdat hij niet had voldaan aan de noodzakelijke voorwaarden. De Raad concludeert dat de afwijzing van het verzoek om bevordering op goede gronden berust.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 1 maart 2023
Zaaknummer: AUA2021H00252

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
VAN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[Appellant],
wonend in Aruba,
gemachtigde: mr. E. Duijneveld,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba (Gerecht) van 29 november 2021, nr. GAZA AUA202100302, (ECLI:NL:OGAACMB:2021:118; aangevallen uitspraak), in het geding tussen:
appellant
en
DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,
geïntimeerde,
gemachtigden: mrs. V.M. Emerencia en Y.F.M. Kaarsbaan, werkzaam bij de Directie Wetgeving en Juridische Zaken.

Procesverloop

Geïntimeerde heeft bij beslissing van 5 december 2017 (Beslissing) het verzoek van appellant om bevordering naar schaal 4 (commies der invoerrechten en accijnzen) met ingang van 1 januari 2013, afgewezen.
Appellant heeft tegen de Beslissing bezwaar gemaakt.
Het Gerecht heeft bij de aangevallen uitspraak dat bezwaar ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld.
Het geding is behandeld ter zitting van 7 februari 2023. Appellant is in persoon verschenen met bijstand van zijn gemachtigde en geïntimeerde heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Met ingang van 1 april 2008 is appellant benoemd tot medewerker op het Departamento di Aduana (DAD) in de rang van hulpcommies der invoerrechten en accijnzen, schaal 2, 8. Aan de benoeming was de voorwaarde verbonden van het behalen van een interne opleiding. Op 8 november 2008 is appellant van die opleiding verwijderd.
In oktober 2012 is aan appellant en vier collega’s die de interne opleiding ook niet succesvol hadden gevolgd, de mogelijkheid geboden van een stage en een mondelinge praktijktoets.
1.2.
Met ingang van 18 november 2013 is appellant op zijn verzoek overgeplaatst van het DAD naar de Dienst Sociale Zaken.
1.3.
Toen appellant er in de loop van 2015 van de op de hoogte was gekomen dat een of meer van de vier collega’s was bevorderd naar schaal 4, heeft hij het verzoek gedaan ook aan hem, gelet op het gelijkheidsbeginsel, die bevordering te verlenen.
1.4.
Bij de Beslissing van 5 december 2017 is dat verzoek afgewezen. Overwogen is daarbij dat de beoordeling van de in 2012 door appellant gevolgde stage over het algemeen negatief was en het resultaat van de praktijktoets slecht. Dit negatieve resultaat bood geen basis voor de verzochte bevordering.
1.5.
Omdat appellant zich met de Beslissing niet kon verenigen, heeft hij daartegen bezwaar gemaakt. Hij heeft erop gewezen dat geïntimeerde het zorgvuldigheids- en rechtszekerheidsbeginsel had geschonden nu hij, appellant, na zijn indiensttreding in schaal 2 niet meer is bevorderd, terwijl hij voldoende dienstanciënniteit had om meerdere bevorderingen te krijgen.
1.6.
Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het bezwaar ongegrond verklaard. Het heeft overwogen dat vaststaat dat appellant niet voldoet aan de opleidingseisen om bevorderd te kunnen worden naar de rang van commies der invoerrechten en accijnzen. Kennelijk hadden drie van de vier collega’s die uiteindelijk wel zijn bevorderd, de stage en de praktijktoets wel met voldoende resultaat volbracht.
2. Appellant kan zich niet vinden in de aangevallen uitspraak. Hij heeft in zijn beroepschrift gesteld dat de feiten niet volledig zijn vastgesteld en dat niet alle feiten zijn meegewogen. Zo is niet vermeld dat appellant ter zitting heeft gesteld dat hij gedurende de hele periode bij de Douane tot tevredenheid geüniformeerde douanewerkzaamheden heeft verricht, zoals het inklaren van auto’s. Appellant heeft ontkend dat hij die werkzaamheden, toen hij die tijdens de stage moest verrichten, opeens niet meer kon uitvoeren. De stagebeoordeling overtuigt appellant niet. Appellant acht het onmogelijk dat hij na een anciënniteit van ruim 14 jaar nog steeds in zijn aanvangsschaal zit.
2.1.
Appellant heeft verder aangevoerd dat het feit dat hij de douaneopleiding niet heeft behaald en ook voor de stageperiode geen positieve beoordeling heeft gekregen, niet betekent dat hij over de periode van ruim vijf jaar van 2008 tot en met 17 november 2013 niet goed heeft gepresteerd.
3. Geïntimeerde heeft de bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1.
Het verzoek van appellant om bevordering naar schaal 4 was oorspronkelijk gebaseerd op het standpunt dat er sprake was van strijd met het gelijkheidsbeginsel. In de loop van de procedure is die grondslag verdwenen. Dat komt de Raad begrijpelijk voor. De meerderheid van de medewerkers die, evenals appellant, niet met goed gevolg hadden deelgenomen aan de interne opleiding, hadden - anders dan appellant - wel succesvol deelgenomen aan de stage en praktijktoets.
4.2.
Het accent is daarna komen te liggen op de stelling van appellant dat hij wel materieel voldeed aan de eisen voor bevordering. In de praktijk was zijn functioneren kennelijk wel voldoende geweest; van negatieve beoordelingen was er immers geen sprake geweest.
4.3.
De Raad kan en zal deze stelling passeren. Om te kunnen worden bevorderd moet een ambtenaar als appellant voldoen aan de daartoe gestelde eisen. Nadat al niet was voldaan aan de wettelijk vastgestelde eis van het met goed gevolg afronden van de interne opleiding, werd even later evenmin voldaan aan de gestelde eis - door middel van de ten gunste van appellant geboden gelegenheid - om met goed gevolg een stage te doen en een praktijktoets af te leggen. De Raad heeft uit de stukken kunnen afleiden dat een en ander zorgvuldig is opgezet en geëvalueerd.
4.4.
De door het Gerecht in stand gelaten afwijzing - bij de bestreden Beslissing - van appellants verzoek om bevordering naar schaal 4, berust ook naar het oordeel van de Raad op goede gronden.
5. De slotsom is dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling

Beslissing

De Raad van Beroep:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gewezen door mr. H.A.A.G. Vermeulen, voorzitter, en mrs. J. Sybesma en A.H.M. van de Leur, leden, en is in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.