ECLI:NL:OGAACMB:2021:118

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
29 november 2021
Publicatiedatum
20 januari 2022
Zaaknummer
AUA202100302
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
  • A.A. Wever
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevordering van ambtenaar in het kader van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba uitspraak gedaan op het bezwaar van klager, de Gouverneur van Aruba, tegen de afwijzing van zijn verzoek om bevordering naar schaal 4. Klager had op 28 oktober 2015 verzocht om bevordering met ingang van 1 januari 2013, maar dit verzoek werd op 5 december 2017 afgewezen. Klager maakte op 8 februari 2021 bezwaar tegen deze afwijzing. De zitting vond plaats op 5 juli 2021, waar klager en zijn gemachtigde, mr. R.P. Lee, aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder, mr. C.L. Geerman.

Het Gerecht overwoog dat klager zijn bezwaarschrift na de wettelijke termijn had ingediend, maar dat hij aannemelijk had gemaakt dat hij pas op 7 januari 2021 kennis had genomen van de bestreden beschikking. Hierdoor werd klager ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar. De kern van het geschil was of verweerder op goede gronden had besloten om klager niet te bevorderen. Verweerder had gesteld dat klager de opleiding voor benoembaarheid tot Kommies der invoerrechten en accijnzen niet had behaald en dat zijn stagebeoordeling negatief was.

Het Gerecht oordeelde dat bevordering geen recht is, maar een discretionaire bevoegdheid van het bevoegde gezag. Klager voldeed niet aan de opleidingseisen voor bevordering, en het verzoek werd op goede gronden afgewezen. Het bezwaar werd ongegrond verklaard, en klager werd in zijn verzoek om bevordering niet in het gelijk gesteld. De uitspraak werd gedaan op 29 november 2021, en beide partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

Uitspraak van 29 november 2021
Gaza nr. AUA202100302

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar in de zin van
de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[Klager],

wonend te Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: mr. R.P. Lee,
tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. C.L. Geerman (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 5 december 2017 (de bestreden beschikking) heeft verweerder het verzoek van klager van 28 oktober 2015 om met ingang van 1 januari 2013 te worden bevorderd naar schaal 4, afgewezen.
Hiertegen heeft klager op 8 februari 2021 bezwaar gemaakt bij het gerecht.
De zaak is behandeld ter zitting van 5 juli 2021, alwaar zijn verschenen klager bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd, en verweerder bij zijn gemachtigde voornoemd.
De uitspraak is voorts bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De ontvankelijkheid

1.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken.
Het derde lid van dit artikel bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, de indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking kennis heeft kunnen dragen.
1.2
Klager heeft zijn bezwaarschrift na het verstrijken van de in artikel 41, eerste lid, van de La gestelde termijn ingediend. Klager heeft echter aangevoerd dat hij pas op 7 januari 2021, bij ontvangst van de beschikking van 7 december 2020 met kenmerk DRH/737Geh, kennis heeft genomen van het bestaan van de bestreden beschikking.
Nu uit de stukken niet is gebleken dat klager deze beschikking eerder moet hebben ontvangen, en verweerder in de bezwaarprocedures tussen klager en verweerder, die hebben geleid tot de uitspraken van dit gerecht van 4 april 2016 in de zaak met nummer GAZA 2539/2015 en van 1 juli 2019 in de zaak met nummer AUA201700917, de bestreden beschikking niet heeft genoemd noch heeft overgelegd, dient te worden aangenomen dat het onderhavige bezwaar is ingediend binnen de in artikel 41, derde lid, van de La gestelde termijn. Klager is ontvankelijk in zijn bezwaar.
Standpunten van partijen
2.1
Aan de bestreden beschikking heeft verweerder ten grondslag gelegd, dat klager de opleiding van benoembaarheid tot Kommies der invoerrechten en accijnzen (kommies I&A) niet heeft behaald, en dat hij hierna samen met zijn voormalige collega’s waarnaar hij verwijst, in de gelegenheid is gesteld om een praktijk stageopleiding van zes weken te volgen. Omdat zijn stagebeoordeling over het algemeen negatief was en het resultaat van zijn praktijktoets slecht was, is zijn verzoek voor een bevordering met ingang van 1 januari 2013 naar schaal 4 niet voor inwilliging vatbaar.
2.2
Klager kan zich niet verenigen met deze afwijzing en heeft zich daarbij op het standpunt gesteld, dat verweerder het zorgvuldigheids- en het rechtszekerheidsbeginsel grovelijk heeft geschonden, nu klager na zijn indiensttreding in schaal 2 niet meer is bevorderd, terwijl hij voldoende dienstanciënniteit heeft om meerdere bevorderingen te krijgen. Hij wordt hiermee ernstig in zijn rechtspositie benadeeld.
Het geschil
3.1
Ter beantwoording ligt voor de vraag of verweerder op goede gronden heeft besloten om klager niet met ingang van 1 januari 2013 naar schaal 4 te bevorderen.
3.2
Bij de beoordeling stelt het gerecht voorop dat bevordering geen recht van de betrokken ambtenaar is noch een automatisme, doch een discretionaire bevoegdheid van het bevoegde gezag. Dit betekent dat het gebruik van die bevoegdheid door het gerecht slechts terughoudend kan worden getoetst. Bij die toetsing dient het gerecht te beoordelen of verweerders na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot de bestreden beslissing heeft kunnen komen dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met enige rechtsregel of met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
3.3
Het gerecht neemt daarbij het volgende in aanmerking.
De feiten
4.1
Bij Landsbesluit van 11 augustus 2008 no. 4 is klager met ingang van 1 april 2008 benoemd tot hulpkommies der invoerrechten en accijnzen (schaal 2, dienstjaar 8).
4.2
Klager is op 2 april 2008 gestart met de opleiding kommies I&A. Op 18 november 2008 werd hij van de opleiding verwijderd, omdat zijn studieresultaten onvoldoende waren en hij niet meer kon slagen.
4.3
In de periode gelegen tussen 22 oktober tot en met 30 november 2012 heeft klager een stageprogramma doorlopen, en op 18 december 2012 heeft hij een praktijktoets afgelegd.
In de nota van de Beleidsadviseur Douanezaken van 16 juli 2013 gericht aan de minister van Financiën staat – voor zover hier van belang – het volgende:
“(…)
Bij brief van 11 oktober 2012 (…) hebt u aangegeven dat (…) bovengenoemde Hulpkommiezen in de gelegenheid zullen worden gesteld om een praktijk stageopleiding van zes weken te volgen bij verschillende Douane Secties.
Het resultaat van hun stageperiode is door de betreffende Sectie Chefs in een stageverslag vastgelegd. Tevens is bij Ministeriële Beschikking van 6 december 2012 (…) een Commissie ingesteld ter beoordeling van hun stage en om bij hen een mondelinge praktijktoets af te nemen op het niveau van Kommies der invoerrechten en accijnzen.
Zowel het stageverslag als het resultaat van de mondelinge praktijktoets werden door de Commissie uitgebreid geëvalueerd, welk resultaat als volgt luidt.
(…)
Dhr. [klager], zijn stageboordeling was over het algemeen negatief, het resultaat van zijn praktijktoets was slecht. Hij heeft tijdens zijn dienstperiode zelf verzocht om overplaatsing. Hij heeft geen kwaliteiten voor een volwaardige douaneambtenaar. Conclusie: geadviseerd wordt om zijn verzoek om overplaatsing te honoreren.
(…)”
4.4
Bij Landsbesluit van 21 april 2015 no. 45 is vastgelegd dat klager met ingang van 18 november 2013 is overgeplaatst naar de Directie Sociale Zaken (DSZ), en is ontheven uit de rang van hulpkommies en benoemd in de rang van schrijver (schaal 2) met behoud van zijn rechtspositie.
4.5
Bij brief van 5 april 2016 gericht aan de minister van Financiën, heeft klager verzocht om hem met ingang van 1 januari 2013 te bevorderen naar de rang van kommies I&A, net als de drie collega’s die ook dezelfde stage als klager hebben doorlopen.
4.6
Bij de bestreden beschikking heeft verweerder voormeld bevorderingsverzoek, afgewezen.
Het wettelijk kader
5.1
Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (de Lma) geschieden aanstelling en bevordering, voor zover daaromtrent regelen zijn vastgesteld, overeenkomstig deze regelen.
5.2
Ingevolge het Landsbesluit bijzondere rechtspositionele bepalingen douaneambtenaren (AB 1995 no. 59 zoals laatstelijk gewijzigd bij AB 2020 no. 15), kunnen bij het Departement van Douane, waarvan de Inspectie der Invoerrechten en Accijnzen onderdeel is, ambtenaren worden benoemd in de rangen, oplopend van de laagste naar de hoogste, van hulpkommies der invoerrechten en accijnzen tot en met hoofdinspecteur der invoerrechten en accijnzen.
Artikel 3, eerste lid, bepaalt dat de vereisten om aangesteld te worden in of bevorderd te worden tot een van deze rangen, zijn opgenomen in de bij dit landsbesluit behorende Bijlage A.
Artikel 17, onder A sub 2, bepaalt dat in Bijlage A van de Bezoldigingsregeling Aruba 1986 (BRA) onder hoofdschaal 4 de rang “kommies der belastingen 2de klasse” wordt vervangen door de rang “kommies der invoerrechten en accijnzen”.
5.3
Voor bevordering naar de rang van kommies I&A (douaneschaal 2; hoofdschaal 4) geldt - voor zover hier van belang – dat betrokkene aan de vereisten moet voldoen die gelden voor een aanstelling als hulpkommies der invoerrechten en accijnzen, en dat betrokkene het examen voor benoembaarheid tot kommies I&A met gunstig gevolg heeft afgelegd (
de opleidingseis).
Beoordeling
6.1
In dit geval staat vast dat klager het examen voor benoembaarheid tot kommies I&A niet heeft gehaald. Verder volgt uit de stukken en het verhandelde ter zitting, dat klager negatief is beoordeeld voor de hem daarna geboden kans om een stageprogramma met goed gevolg te doorlopen, en dat hij de aan dat programma verbonden praktijktoets evenmin heeft behaald.
6.2
Nu klager niet voldoet aan de opleidingseis om bevorderd te worden naar de rang van kommies I&A, heeft verweerder zijn daartoe strekkend verzoek op goede gronden afgewezen. Het bezwaar dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar ongegrond.
Aldus gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in ambtenarenzaken, in samenwerking met mr. A.A. Wever, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 november 2021, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het beroepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.