ECLI:NL:OGAACMB:2023:35

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
21 augustus 2023
Publicatiedatum
25 januari 2024
Zaaknummer
AUA202201800
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing en inhouding van loon van ambtenaar wegens strafrechtelijke vervolging

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 21 augustus 2023 uitspraak gedaan in het bezwaar van klager, de Gouverneur van Aruba, tegen een besluit van verweerder om klager te schorsen en zijn loon in te houden. Klager, die sinds 1 augustus 2003 in overheidsdienst is, werd op 3 februari 2022 in verzekering gesteld en op 11 februari 2022 in bewaring genomen in verband met beschuldigingen van ontuchtige handelingen met een minderjarige. Op 12 mei 2022 besloot verweerder om klager met toepassing van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) te schorsen en zijn inkomen gedeeltelijk en later volledig in te houden. Klager maakte bezwaar tegen deze beslissing, stellende dat hij op 3 juni 2022 was vrijgesproken van de tenlasteleggingen, wat volgens hem betekende dat er geen reden meer was voor schorsing of inhouding van zijn salaris.

Het gerecht heeft de bestreden beslissing beoordeeld en vastgesteld dat, hoewel klager was vrijgesproken, dit vonnis nog niet onherroepelijk was en er dus nog steeds sprake was van een strafrechtelijke vervolging. Het gerecht oordeelde dat verweerder in redelijkheid gebruik had gemaakt van zijn bevoegdheid om klager te schorsen en zijn inkomen in te houden, gezien de ernst van de beschuldigingen en de impact op de integriteit van de ambtenaar. Echter, na de vrijspraak op 3 juni 2022, was de volledige inhouding van het inkomen niet meer gerechtvaardigd. Het gerecht verklaarde het bezwaar gedeeltelijk gegrond en vernietigde het besluit van verweerder voor zover het de volledige inhouding van het inkomen betrof vanaf 4 juni 2022. Klager kreeg recht op terugbetaling van het ingehouden bedrag voor de periode van 4 tot 14 juni 2022.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een evenwichtige afweging van belangen in gevallen van schorsing en inhouding van salaris van ambtenaren die onder strafrechtelijk onderzoek staan. Het gerecht veroordeelde verweerder tot betaling van de proceskosten aan klager, begroot op Afl. 1.400,- aan gemachtigdensalaris.

Uitspraak

Uitspraak van 21 augustus 2023
Gaza nr. AUA202201800

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar in de zin van
de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[Klager],

wonend in Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: de advocaat mr. P.M.E. Mohamed,
tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. Y.F.M. Kaarsbaan (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij Landsbesluit van 12 mei 2022 no. 12 heeft verweerder – samengevat – besloten om klager met toepassing van artikel 87 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) te schorsen, en met toepassing van artikel 89, eerste lid, van de Lma tijdens de schorsing het inkomen eerst gedeeltelijk en vanaf 25 maart 2022 volledig in te houden (de bestreden beslissing).
Hiertegen heeft klager op 10 juni 2022 bezwaar gemaakt bij het gerecht.
Verweerder heeft op 22 december 2022 een contramemorie ingediend.
Het gerecht heeft het bezwaar behandeld ter zitting van 6 maart 2023. Klager is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Hierna is de uitspraak nader bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De bestreden beslissing
1. Bij het Landsbesluit van 12 mei 2022 heeft verweerder besloten:
I. aan te tekenen dat klager op 3 februari 2022 in verzekering gesteld werd en op 11 februari 2022 in bewaring gesteld werd;
II. vast te leggen dat klager met ingang van 11 februari 2022 van rechtswege geschorst is op grond van artikel 88, eerste lid, sub a, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma), voor de duur van de voorlopige hechtenis;
III. te bepalen dat klager, ongeacht de duur van de voorlopige hechtenis, met ingang van de dag na dagtekening van onderhavig besluit geschorst wordt op grond van artikel 87 sub a, van de Lma, voor de duur van de strafrechtelijke vervolging totdat er een einduitspraak is in de strafzaak en het bevoegd gezag een besluit genomen heeft over de disciplinaire strafoplegging;
IV. te bepalen dat, mocht de strafvervolging stopgezet worden, onmiddellijk aansluitend op het einde van de schorsing conform artikel 87 sub a, van de Lma, klager op grond van artikel 87 sub c, van de Lma, in het belang van de dienst geschorst wordt;
V. dat de onder punt IV genoemde schorsing conform artikel 87 sub c, van de Lma zal duren tot op de dag waarop het bevoegd gezag een besluit genomen heeft omtrent de disciplinaire strafoplegging;
VI. vast te leggen dat het inkomen van klager met toepassing van artikel 89, eerste lid, van de Lma tijdens de schorsing, bedoeld in punt II en III, voor één derde deel ingehouden wordt gedurende de periode gedurende de periode van 11 februari 2022 tot en met 24 maart 2022 en te bepalen dat het inkomen met ingang van 25 maart 2022 volledig ingehouden wordt, zo lang de strafvervolging duurt.
De standpunten van partijen
2.1
Aan de bestreden beslissing heeft verweerder het volgende ten grondslag gelegd.
Naar aanleiding van het jegens klager opgestarte strafrechtelijk onderzoek is een disciplinair onderzoek opgestart om te bepalen of klager zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. Klager wordt ervan verdacht dat hij ontuchtige handelingen met een minderjarige heeft gepleegd. Deze vermoedelijk gepleegde feiten hebben een grote impact in de maatschappij en hebben de reputatie van het Bureau Ondersteuning Verslavingszorg, aangetast. Vanwege de volstrekte ontoelaatbaarheid en ernst van de verdenkingen is het noodzakelijk om klager te schorsen, zolang er nog geen einduitspraak is in de strafzaak en het bevoegd gezag nog geen besluit heeft genomen over de disciplinaire strafoplegging.
In zijn contramemorie en ter zitting heeft verweerder hieraan toegevoegd dat klager bij vonnis van 3 juni 2022 weliswaar is vrijgesproken van het aan hem tenlastegelegde, maar dat dit vonnis nog niet onherroepelijk is, omdat het Openbaar Ministerie (OM) hiertegen hoger beroep heeft ingesteld. Verder is de vrijspraak niet doorslaggevend voor het opleggen van een ordemaatregel. Het disciplinair onderzoek is immers nog niet afgerond. De inhouding op het salaris van klager is passend omdat aan zijn integriteit wordt getwijfeld.
2.2
Klager kan zich niet verenigen met de bestreden beslissing en heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder niet meer kan uitgaan van de aan hem verweten feiten, omdat hij bij vonnis van 3 juni 2022 is vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd. Hierdoor is er ook geen reden voor verweerder om een disciplinair onderzoek in te stellen ter vaststelling of klager zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. Ter zitting heeft klager nog aangevoerd, dat een volledige inhouding op zijn salaris niet op zijn plaats is, gelet op de vrijspraak in eerste aanleg.
Het geschil
3. Ter beantwoording ligt voor de vraag of verweerder in redelijkheid gebruik heeft mogen maken van zijn bevoegdheid tot het treffen van de ordemaatregel van schorsing en inhouding van inkomen. Bij de beoordeling neemt het gerecht het volgende in aanmerking.
De feiten
4.1
Bij Landsbesluit van 24 mei 2006, is aangetekend dat klager sinds 1 augustus 2003 onafgebroken in overheidsdienst werkzaam is en is besloten hem met ingang van 1 mei 2006 in vaste pensioengerechtigde dienst te benoemen. Klager is daarbij benoemd in de rang van klerk in schaal 3 en in de functie van assistent groepsleider bij het Coördinatiebureau Drugsbestrijding.
4.2
Klager is laatstelijk, bij Landsbesluit van 17 december 2020, met ingang van 1 augustus 2020 bevorderd naar de rang van adjunct-commies 1ste klasse (schaal 7, dienstjaar 9). Hij bekleedde toen de functie van 2de medewerker verslavingszorg bij het Bureau Ondersteuning Verslavingszorg.
4.3
Klager was tot 8 februari 2022 ter beschikking gesteld aan de
Fundacion pa Maneho di Adiccion Aruba(FMAA).
4.4
Klager werd op 31 januari 2022 als verdachte aangehouden en op 3 februari 2022 in verzekering gesteld.
4.5
Bij brief van 8 februari 2022 heeft de directeur van de FMAA de DRH bericht over de beslissing van de Raad van Toezicht om klager, die zich vanaf 1 februari 2022 niet meer op het werk had gemeld, tijdelijk te schorsen in verband met zijn aanhouding en het lopende strafrechtelijk onderzoek tegen hem.
4.6
Op 11 februari 2022 is klager in bewaring gesteld.
4.7
Bij de bestreden beslissing is klager geschorst en is zijn inkomen vanaf 25 maart 2022 volledig ingehouden.
4.8
Aan klager is tenlastegelegd, dat hij in of omstreeks het jaar 2006, met een destijds minderjarige ontuchtige handelingen heeft gepleegd. Bij vonnis van 3 juni 2022 heeft het gerecht in eerste aanleg klager vrijgesproken van het aan hem tenlastegelegde. Dit vonnis is nog niet onherroepelijk.
4.9
Bij uitspraak van dit gerecht van 10 oktober 2022 (AUA202201837) heeft het gerecht, op het verzoek ex artikel 94 La van klager, het Landsbesluit van 12 mei 2022 geschorst met ingang van 10 oktober 2022 totdat op het daartegen door klager gemaakte bezwaar is beslist, voor wat betreft de bepaling dat het inkomen van klager volledig wordt ingehouden zolang de strafvervolging duurt. Verder heeft het gerecht bepaald dat het inkomen vanaf 10 oktober 2022 voor één derde gedeelte wordt ingehouden en dat aan klager over de periode van 14 juni 2022 (zijnde de datum van indiening van het verzoekschrift) tot 10 oktober 2022 een bedrag dat gelijk staat aan twee derde van het inkomen wordt uitgekeerd.
Het wettelijk kader
5.1
Ingevolge artikel 47 van de Lma is de ambtenaar gehouden de plichten uit zijn ambt voortvloeiend nauwgezet en ijverig te vervullen en zich te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt.
5.2
Ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Lma kan de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege door het bevoegde gezag disciplinair worden gestraft.
5.3
Ingevolge artikel 87, van de Lma kan onverminderd het bepaalde in artikel 82, de ambtenaar door het bevoegde gezag worden geschorst in zijn ambt:
a. wanneer er een strafrechtelijke vervolging ter zake van misdrijf tegen hem wordt ingesteld;
b. (…)
c. in gevallen, waarin schorsing naar het oordeel van het daartoe bevoegde gezag wordt gevorderd door het belang van de dienst.
5.4
Ingevolge artikel 88, eerste lid en onder sub a van de Lma, is de ambtenaar van rechtswege in zijn ambt geschorst, indien hij zich in voorlopige hechtenis bevindt.
5.5
Ingevolge artikel 89, eerste lid, van de Lma wordt tijdens de schorsing ingevolge artikel 87, onderdeel a, het inkomen voor één derde gedeelte ingehouden; na verloop van een termijn van zes weken kan een verdere inhouding, ook van het volle bedrag, plaatsvinden.
De beoordeling
6.1
In dit geval staat vast dat klager gedurende de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, van rechtswege was geschorst op grond van artikel 88, eerste lid en onder sub a van de Lma, en dat de schorsing na de voorlopige hechtenis en gedurende de strafrechtelijke vervolging is gebaseerd op artikel 87, aanhef en onder sub a. Het gaat hier om een bevoegdheid van verweerder om een ordemaatregel te treffen.
6.2
Naar vaste jurisprudentie vindt het bevoegde gezag in een hem bekend geworden concrete verdenking van ernstig plichtsverzuim in het algemeen voldoende grond voor het treffen van een ordemaatregel, als aan de integriteit van de betrokken ambtenaar moet worden getwijfeld en het in hem te stellen vertrouwen zozeer is geschaad dat niet aanvaardbaar is dat hij zijn werk blijft doen (vgl. Centrale Raad van Beroep 7 maart 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ3512).
6.3
Net als de rechter in voornoemde procedure ex artikel 94 La, overweegt het gerecht dat, wat betreft de vraag of er in dit geval voldoende grond bestaat voor het treffen van een ordemaatregel, de maatregel is genomen in verband met een door verweerder opgestart disciplinair onderzoek wegens het vermoeden van door klager gepleegd plichtsverzuim, naar aanleiding van een jegens klager ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Klager wordt ervan verdacht dat hij (in 2006) ontuchtige handelingen met een minderjarige heeft gepleegd. Deze verdenking staat voldoende concreet omschreven in de bestreden beslissing, zodat schorsing ingevolge artikel 87, aanhef en onder sub a van de Lma, gedurende het strafrechtelijke vervolging in redelijkheid in het belang van de dienst kan worden geacht. Het gerecht neemt hierbij in aanmerking dat de uitspraak van 3 juni 2022, waarbij klager is vrijgesproken, nog niet onherroepelijk is geworden. Er is dus nog sprake van een strafrechtelijke vervolging ter zake van een misdrijf als bedoeld in artikel 87, aanhef en onder sub a van de Lma.
7. Wat betreft de inhouding van het inkomen, overweegt het gerecht als volgt.
Met de rechter in bovengenoemde procedure ex artikel 94 La, is het gerecht van oordeel dat ná de uitspraak van 3 juni 2022, waarbij klager is vrijgesproken, verweerder bij de afweging van alle belangen in redelijkheid niet meer kan overgaan tot algehele inhouding van het inkomen. In zoverre is het bezwaar dan ook gegrond. Het Landsbesluit zal op dit punt worden vernietigd, voor zover vanaf 4 juni 2022 het inkomen volledig in plaats van (slechts) voor een derde gedeelte wordt ingehouden. Het nog aan klager toekomend bedrag aan het in de periode van 4 tot 14 juni 2022 ingehouden twee derde gedeelte van zijn inkomen, dient aan hem te worden uitbetaald.
8. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het bezwaar gegrond is.
9. Verweerder zal worden veroordeeld in de kosten van deze procedure aan de zijde van klager, tot zover begroot op Afl. 1.400,- aan gemachtigdensalaris.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar gedeeltelijk gegrond;
- vernietigt het Landsbesluit van 12 mei 2022 no. 12, voor zover het ziet op de volledige inhouding van het inkomen (punt VI) vanaf 4 juni 2022;
- bepaalt dat het inkomen vanaf 4 juni 2022 voor één derde gedeelte wordt ingehouden;
- bepaalt dat aan klager over de periode van 4 juni 2022 tot 14 juni 2022 alsnog een bedrag gelijk aan twee derde van het inkomen wordt uitbetaald;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de door klager gemaakte proceskosten, die worden begroot op Afl. 1.400,- aan gemachtigdensalaris.
Deze uitspraak is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in ambtenarenzaken in Aruba, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 augustus 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het beroepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.