ECLI:NL:OGAACMB:2023:30

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
4 september 2023
Publicatiedatum
13 september 2023
Zaaknummer
AUA202300830
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bodem disciplinair ontslag van een politieambtenaar in Aruba

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 4 september 2023 uitspraak gedaan over het bezwaar van een politieambtenaar tegen een disciplinair ontslag dat hem was opgelegd door de Gouverneur van Aruba. De klager, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. D.G. Croes, had bezwaar gemaakt tegen het landsbesluit van 8 februari 2023, waarin hem met onmiddellijke ingang ontslag was verleend op basis van plichtsverzuim. De klager was sinds 1997 werkzaam bij het Korps Politie Aruba en had eerder al een voorwaardelijk ontslag opgelegd gekregen in 2021, dat niet ten uitvoer werd gelegd zolang hij zich aan de regels hield.

De zaak kwam ter zitting op 14 juni 2023, waar de klager en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder. Het gerecht heeft de feiten en de omstandigheden rondom het ontslag onderzocht, waaronder eerdere strafrechtelijke vervolgingen van de klager en beschuldigingen van onprofessioneel gedrag tijdens zijn dienst. De klager ontkende de hem verweten gedragingen, waaronder het gebruik van onzedelijke taal en intimidatie van een verdachte.

Het gerecht oordeelde dat de gedragingen die de klager waren verweten, niet van zodanige aard waren dat de zwaarste disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag gerechtvaardigd was. De gedragingen werden gekwalificeerd als plichtsverzuim van geringe aard en ernst. Het gerecht vernietigde het landsbesluit van 8 februari 2023 en verklaarde het bezwaar gegrond, waarbij de verweerder werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de klager.

Uitspraak

Uitspraak van 4 september 2023
Gaza nr. AUA202300830

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar als bedoeld in
de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[naam klager],

wonend te Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Croes,
gericht tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 8 februari 2023 no. 3 (hierna: het bestreden landsbesluit) heeft verweerder besloten om klager:
I. met toepassing van artikel 83, eerste lid, aanhef en onder i, en artikel 85, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) met ingang va de dag na dagtekening van dit landsbesluit en met onmiddellijke tenuitvoerlegging de disciplinaire straf van ontslag op te leggen, althans;
II. voor zover de onder I. vermelde ontslaggrond komt te vervallen, het voorwaardelijk ontslag dat klager bij landsbesluit van 1 februari 2021 werd opgelegd, met ingang avn de dag na dagtekening van dit landsbesluit en met onmiddellijke tenuitvoerlegging om te zetten in een onvoorwaardelijk ontslag, althans;
III. voor zover de onder II. vermelde ontslaggrond komt te vervallen, klager met toepassing van artikel 98, eerste lid, aanhef en onder f, van de Lma eervol ontslag te verlenen met ingang van vijf dagen na dagtekening van dit besluit.
Tegen het bestreden landsbesluit heeft klager op 8 maart 2023 bezwaar gemaakt bij het gerecht.
Het gerecht heeft de zaak behandeld ter zitting van 14 juni 2023. Klager is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Het wettelijk kader

1.1
Ingevolge artikel 47, eerste lid, van de Lma is de ambtenaar gehouden de plichten uit zijn ambt voortvloeiende nauwgezet en ijverig te vervullen en zich te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt.
Ingevolge het tweede lid dient de ambtenaar de door de betrokken minister voor zijn werkzaamheid of zijn gedrag vastgestelde voorschriften na te komen.
Ingevolge het derde lid behoort hij zich te onthouden van het bezigen van vloeken en van ruwe of onzedelijke taal.
1.2
Ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Lma kan de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege door het bevoegde gezag disciplinair worden gestraft.
Ingevolge het tweede lid omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
1.3
Ingevolge artikel 83, eerste lid, onder i, van de Lma is de disciplinaire straf, welke kan worden toegepast, ontslag.
1.4
Ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Lma wordt de straf, -voor zover hier van belang- niet ten uitvoer gelegd, zolang zij niet onherroepelijk is geworden, tenzij onmiddellijke tenuitvoerlegging naar het oordeel van de tot straffen bevoegden door het dienstbelang wordt gevorderd.
1.5
Ingevolge artikel 98, eerste lid, aanhef en onder f, van de Lma kan de ambtenaar, buiten de gevallen hiervoren of bij andere wettelijke regelingen bepaald, slechts worden ontslagen op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken. Ingevolge het tweede lid wordt een ontslag op grond van dit artikel steeds eervol verleend.
1.6
Ingevolge artikel 2, derde lid, van het Landsbesluit ambts- en geweldsinstructie politie (AB 2005 no. 66, zoals gewijzigd bij AB 2006 no. 7) treedt de ambtenaar bij de vervulling van de politietaak steeds zodanig kalm, zorgvuldig, beheerst, doortastend en, waar nodig, moedig op, dat de eerbied voor het gezag nimmer in gevaar kan worden gebracht en het aanzien van het korps niet kan worden geschaad.
De feiten
2.1
Klager is vanaf 1 augustus 1997 politieambtenaar bij het Korps Politie Aruba (KPA).
2.2
In 2008 is klager strafrechtelijk vervolgd ter zake overtreding van artikelen 231, 280, 281 en 194 van het Wetboek van Strafrecht (oud). In hoger beroep werd hij hiervan vrijgesproken. Bij vonnis van 16 maart 2016 is klager veroordeeld tot een taakstraf van 16 uur ter zake van mishandeling, gepleegd in 2012.
2.3
Bij landsbesluit van 1 februari 2021 heeft verweerder besloten om aan klager met ingang van 2 februari 2021 de disciplinaire straf van ontslag op te leggen, met dien verstande dat de straf van disciplinair ontslag niet ten uitvoer zal worden gelegd indien klager zich gedurende twee jaar niet schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim als waarvoor de bestraffing plaatsvindt, noch aan enig ander plichtsverzuim.. Hiertegen heeft klager op 16 maart 2021 een bezwaarschrift ingediend. Bij uitspraak van dit gerecht van 14 maart 2022 (AUA202100727) is het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard vanwege termijnoverschrijding.
2.4
Op 8 april 2021 heeft [naam X], geboren in Canada, aangifte gedaan tegen klager wegens mishandeling. In de aangifte staat onder meer:
“(…) Op de avond van zondag 4 april 2021 bevond ik mij met mijn twee vriendinnen op de openbare weg toen de avondklok inging. Op een gegeven moment werden wij door de politie aan de kant gehaald en gelijk aangehouden en geboeid. Wij werden overgebracht naar de politiewacht te Oranjestad. Wij werden in een open ruimte geplaatst om te wachten. We vroegen aan verschillende politieagenten wat er zou gaan gebeuren. Een politieagent zei dat we tot 8 uur ’s ochtends zouden blijven. Mijn vriendin [naam A] was de eerste die op gesprek met de officier van justitie ging. Zij kwam opgelucht van dat gesprek en zei dat de officier haar had begrepen en haar in vrijheid zou stellen. Ook mijn vriendin [naam B] kwam opgelucht uit haar gesprek met de officier. De officier zei tegen mij dat hij wist dat we studenten waren en dat hij ons een kans zou geven. Toen ik weer ging zitten zei de politieagent, die ‘[naam]’ bleek te heten, tegen mij “you were lucky, next time I see you I will lock you up”. Ik zei tegen hem “relax” waarna hij op mij afliep en heel dicht op mij kwam staan. Er was feitelijk geen ruimte tussen ons. Hij schreeuwde toen tegen mij “you are a bitch. I’m gonna make sure to call your professor and get you in trouble”. Ik zei tegen hem dat het hem niet was toegestaan om zo tegen mij te praten. Terwijl ik dit zei keek ik hem recht in de ogen aan terwijl ik mijn vinger in zijn richting wees en deze lichtjes op en neer bewoog. Hierop sloeg [naam] met zijn hand krachtig mijn hand weer omlaag. Ik zei tegen hem dat hem niet is toegestaan om dat te doen, waarop hij zei dat ik met mijn hand naar zijn riem ging. Dat is niet waar. Ik doe hierbij aangifte omdat [naam] mij geslagen heeft. Bovendien voelde ik mij zeer geïntimideerd door zijn gedrag. (…)”.
2.5
Op 9 april 2021 werd in het kader van het strafrechtelijk onderzoek “FADEL” de politieambtenaar [naam C] als getuige gehoord. In het proces-verbaal staat het volgende:
“(…) Kort na hun aankomst begonnen de dames rond te vragen naar de procedure die zou volgen. Zij wilden dit weten omdat ze studenten waren en nooit eerder door de politie waren aangehouden. Zij zaten in de agentenkamer, omdat de ophoudruimte al bezet was met andere aangehouden personen. Ik zei dat ze waarschijnlijk voor de nachtelijke uren opgesloten zouden blijven maar dat het uiteindelijk de beslissing van de hulpofficier van justitie was. Ik vertaalde de term hulpofficier van justitie als “prosecutor”. Nadat de dames waren voorgeleid besloot de hulpofficier hen in vrijheid te stellen. Ik hoorde [naam D] deze beslissing aan [naam] meedelen. Verder gaf zij [naam] de opdracht de dames te gaan onderhouden voordat zij in vrijheid zouden worden gesteld. Hierop liep [naam] naar de dames toe. Hij sprak een van hen aan en de andere gaf te kennen dat het niet gepast was om zo tegen hen te praten. [naam] ging heel dicht op haar staan en er ontstond een discussie tussen hen die steeds luider werd. Beiden wezen met hun vingers al schuddend naar elkaar. Ik hoorde [naam] twee keer [naam X] uitmaken voor “Bitch”. Op een gegeven moment zag ik [naam] de wijzende vinger van [naam X] naar beneden wegduwen. Ik zag een collega, [naam] aan de zijkant benaderen en ik besloot hetzelfde te doen. De collega gaf [naam] lichte tikjes op zijn schouder en ik plaatste mijn hand op zijn andere schouder, waarna ik hem heel licht naar achteren begon te trekken. [naam] maakte met deze arm een krachtige beweging naar achteren waardoor ik als het ware naar achteren werd geduwd. Ik deed noodgedwongen een of twee stappen naar achteren. Hierna draaide [naam] zich om en schreeuwde tegen mij:
“Nunca di bo fucking bida hasi e tonto ey, nunca di bo bida purba di parami”.Hij schreeuwde zo hard in mijn gezicht dat ik spuugdruppels uit zijn mond zag komen die op mijn gezicht terechtkwamen. (…)”.
2.6
Op 13 april 2021 werd in het kader van het disciplinair onderzoek “FADEL” de politieambtenaar [naam F] als getuige gehoord. In het proces-verbaal staat het volgende:
“(…) Ik had die bewuste zondag avonddienst bij de politiewacht Oranjestad. Er werden die avond drie Engelssprekende dames aangehouden wegens overtreding van de avondklok. Nadat de dames waren voorgeleid namen zij weer plaats op stoelen in de agentenkamer. [naam] had intussen vernomen dat de hulpofficier van justitie had besloten om de dames in vrijheid te stellen. Op een gegeven moment hoorde ik [naam] tegen de vrouw zeggen:
“You were lucky, next time I will lock you up”. Terwijl hij dit zei liep hij in de richting van de dames. Ik hoorde de vrouw tegen hem zeggen:
“I want to know who your superior is”, waarop [naam] met verheffende stem zei:
“I am the superior”, terwijl hij met zijn hand op zijn borst klopte. Hierna kwam [naam] zeer dicht op de vrouw staan. Hij schreeuwde tegen haar en zwaaide druk gebarend met zijn armen in haar richting. Ik hoorde [naam] de vrouw tweemaal voor bitch uitmaken. Ik benaderde [naam] van achteren en raakte hem lichtjes aan onder zijn linker oksel. Hij maakte een afwerende beweging met zijn linkerarm naar achteren toe. Ik haalde toen mijn handen van hem af. Ook collega [naam C] benaderde hem. Zij pakte hem bij zijn schouder vast en probeerde hem zachtjes weg te trekken. [naam] maakte een afwerend gebaar, draaide zich om en schreeuwde tegen [naam C]:
“Nunca mas bo fucking mishi cumi ora mi ta papiando cu un hende!”…)”.
2.7
Op 12 april 2021 werd in het kader van het strafrechtelijk onderzoek “FADEL” de politieambtenaar [naam F], als getuige gehoord. In het proces-verbaal staat het volgende:
“(…) Op 4 april 2021 was ik ingedeeld als hulpofficier van justitie bij de politiewacht te Oranjestad. Ik heb de drie dames in kwestie voorgeleid. Dit gebeurde in de eetruimte van de agentenkamer. Op een gegeven moment hoorde ik herrie vanuit de andere kant van de agentenkamer. Ik herkende de stem van [naam]. Ik hoorde hem met luide stem zeggen: "
No haci esaki cumi, no haci esaki dilanti hende.”Ik hoorde vervolgens ook de stem van collega [naam C]. Ik heb niet gehoord wat ze zei. Ik was op dat moment bezig met een voorgeleiding en kon moeilijk deze onderbreken om te gaan kijken wat er aan de hand was. Ik heb zelf niet met de betrokken collega’s gesproken. Zij hebben mij overigens ook niet benaderd. (…)”.
2.8
Op 22 april 2021 werd in het kader van het disciplinair onderzoek FADEL de politieambtenaar [naam H] als getuige gehoord. In het proces-verbaal staat het volgende:
“(…) Ik was op zondag 4 april 2021 op dienst. Ik was er zelf niet bij toen het incident met collega [naam] plaatsvond. Ik was belast met het verhoren van verdachten en zat in een afgesloten kamer. Toen ik later naar buiten liep zag ik [naam] de hulpofficier van justitie [naam F], die op dat moment in de eetzaal zat, benaderen. Ik hoorde [naam] het volgende zeggen:
“Ta pasobra nan tin saya bo no ta sluit nan op? Hende homber so bo ta sera, bo ta discrimina hende homber.”
2.9
In een geschrift van [naam J], werkzaam bij het Bureau Integriteit en Veiligheid bij het KPA van 13 april 2021, staat het volgende:
“(…) Op maandag 29 maart 2021 werd ik door een medewerker van de DRH gebeld en medegedeeld dat op de website van 24ora.com van zaterdag 27 maart 2021 een nieuwsbericht stond over de aanhouding van drie personen ter zake overtreding van de avondklok, waaronder de bij justitie bekende “[naam P]”, waarbij te zien is dat [naam] een machete uit de auto haalde en hiermee tegen het been van de aangehoudene tikte.
Ik ging toen samen met collega’s bedoelde video-opname bekijken. Daar was te zien dat [naam], zonder enige reden of aanleiding daartoe, de machete op het dak van de auto plaatste en vervolgens tot tweemaal toe de platte kant van de machete lichtjes tegen het been van [naam P] zette/tikte. In verband hiermee heb ik op 31 maart 2021 contact opgenomen met [naam M], zijnde coördinator ploegen District 1, waar [naam] werkzaam is, met het verzoek om met [naam] een gesprek te voeren over het bovenstaande en het gesprek schriftelijk vast te leggen. Op 8 april 2021 werd geconstateerd dat de video-opname van de website 24ora.com was weggehaald en niet meer te zien was voor kijkers. (…)”.
2.1
Op 18 juli 2021 heeft de korpschef besloten om klager in het belang van de dienst voor de duur van zes weken de toegang tot het werk te ontzeggen in verband met een disciplinair onderzoek. Deze toegangsontzegging is bij brieven van 20 augustus 2021 en 1 oktober 2021 van de korpschef telkens met zes weken verlengd.
2.11
Bij landsbesluit van 19 oktober 2021 no. 3 heeft verweerder besloten klager met ingang van 20 oktober 2021 in zijn ambt te schorsen tot op de dag waarop het bevoegd gezag een besluit heeft genomen omtrent de disciplinaire strafoplegging. Hiertegen heeft klager bezwaar gemaakt. Bij uitspraak van 23 mei 2022 (AUA202103358) heeft dit gerecht het bezwaar gegrond verklaard en het bestreden landsbesluit vernietigd voor zover het ziet op de duur van de schorsing.
2.12
Bij brief van 16 november 2021 heeft verweerder klager bericht dat hij zich vermoedelijk schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim en hem in de gelegenheid gesteld om zich ten aanzien van de verweten gedragingen te verantwoorden.
2.13
Bij brief van 3 december 2021 heeft klager zich ten aanzien van de hem verweten gedragingen verantwoord.
De standpunten van partijen
3.1
Aan het bestreden landsbesluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat klager zich schuldig heeft gemaakt aan de volgende gedragingen, welke als ernstig plichtsverzuim worden aangemerkt:
A. een verdachte tweemaal heeft bedreigd en zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden;
B. ruwe en onzedelijke taal heeft gebruikt tegen een verdachte, haar uit heeft gescholden en geïntimideerd;
C. op een onbeschofte en ontoelaatbare wijze inging tegen de hulpofficier en de hulpofficier heeft beschuldigd dat hij partijdig is en mannen discrimineert;
D. de hand van een verdachte heeft weggeslagen en heeft gelogen dat zij met haar hand richting zijn geslachtsdeel trachtte te gaan;
E. niet naar waarheid heeft verklaard;
F. zich ongepast heeft gedragen tegen een vrouwelijke collega;
G. zich heeft gedragen in strijd met het gedrag dat van hem verlangd en verwacht mag worden;
H. tijdens een aanhouding op 27 maart 2021, zonder enige reden of aanleiding daartoe, een kapmes tegen het (onder)been van een verdachte tikte;
I. zich niet gehouden heeft aan de COVID-19 maatregelen door geen mondkapje te dragen.
Dit plichtsverzuim is zo ernstig, dat de oplegging van de zwaarste disciplinaire straf is gerechtvaardigd, in aanmerking genomen dat de overheid hoge eisen stelt aan de integriteit en betrouwbaarheid van de ambtenaren, in het bijzonder politieambtenaren. Klager heeft met zijn gedrag de grenzen van het toelaatbare overschreden. Klager heeft hiermee ook aangetoond dat bij hem de eigenschappen, mentaliteit en instelling ontbreken die voor het op goede wijze vervullen van zijn functie zijn vereist. Er is afgezien van een verbeterkans omdat klager heeft aangetoond dat hij niet tot verbetering in staat is, aldus verweerder.
3.2
Klager kan zich niet verenigen met het hem gegeven ontslag, en betoogt daartoe het volgende. Klager ontkent al de hem verweten gedragingen te hebben begaan, en betwist dat de door hem begane gedragingen ernstig plichtsverzuim opleveren. Ten aanzien van de afzonderlijke als plichtsverzuim aangemerkte gedragingen heeft klager nog het volgende naar voren gebracht.
A. Klager heeft mevrouw [naam X] nimmer bedreigd, maar tegen haar gezegd dat als zij in Amerika of Canada zou zijn, zij gelet op de Covid-maatregelen allang opgesloten zou zijn.
Klager ontkent dat hij zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden. De professor van Xavier is een kennis van zijn partner. Hij is hem toevallig tegengekomen en heeft een praatje gemaakt en hem gevraagd hoe het met de leerlingen gingen tijdens covid. De professor zei toen dat hij veel problemen had. Klager heeft toen gevraagd of mevrouw [naam X] zich gedroeg. De professor zei toen dat hij veel problemen met haar had. Het gesprek is daarbij gebleven, aldus klager.
B. Hij heeft geen onzedelijke taal gebruikt. Op het moment dat mevrouw [naam X] haar stem begon te verheffen, heeft klager tegen haar gezegd dat zij meer respect moest tonen omdat zij zich in een politiewacht bevond. Toen hij vervolgens wegliep heeft hij gezegd “
what a bitchy situation”.
C. Klager was nimmer onbeschoft tegen de hulpofficier. Hij beschouwde de hulpofficier als een vaderfiguur. De hulpofficier zou hem zeker hebben gerapporteerd als hij onbeschoft zou zijn geweest.
F. Op het moment dat collega [naam C] hem bij de heup heeft gegrepen, heeft klager daarop gereageerd met de opmerking dat nooit meer in het bijzijn van een verdachte te doen. Hij heeft geen schuttingtaal gebruikt.
H. Ten aanzien van het voorval met het kapmes ging het om een bekende verdachte. Er zaten vier mensen in de auto die ontkenden wapens bij zich te hebben. Toen (onder meer) het kapmes werd gevonden heeft klager met de platte kant van het kapmes de verdachte tegen zijn been getikt en hem erop gewezen dat er weldegelijk een wapen is gevonden.
I. Ten slotte erkent klager dat hij in die tijd geen mondkapje droeg omdat hij net covid had gehad en uit quarantaine was. Hij kon niet meer besmet raken en kon anderen niet besmetten.
De beoordeling
4.1
Om plichtsverzuim te kunnen aannemen moet op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde, gegevens de overtuiging zijn verkregen dat de betrokken ambtenaar zich aan de hem verweten gedraging daadwerkelijk heeft schuldig gemaakt. Voor het kunnen opleggen van een disciplinaire straf wegens plichtsverzuim is voorts vereist dat het plichtsverzuim aan de betrokken ambtenaar kan worden toegerekend.
4.2
Ten aanzien van de aan klager verweten gedragingen onder B., F., H. en I., overweegt het gerecht als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is genoegzaam gebleken dat op 4 april 2021 tussen klager en mevrouw [naam X] een woordenwisseling met verheffende stem heeft plaatsgevonden waarbij ook schuttingtaal is gebruikt. Ook is genoegzaam gebleken dat klager met luide stem tegen zijn collega is uitgevallen. Over het feit of klager daarbij al dan niet schuttingtaal heeft gebruikt, zijn de verklaringen niet eenduidig. Vast is voorts komen te staan dat klager tijdens een aanhouding op 27 maart 2021 met de platte kant van een kapmes het (onder)been van een verdachte aanraakte en dat klager tijdens zijn dienst van 4 april 2021 geen mondkapje droeg.
4.3
Aldus is de overtuiging verkregen dat klager voormeld gedragingen – een enkele gedraging in mindere mate dan hem door verweerder wordt verweten – heeft begaan. Het gaat dan concreet om het bezigen van ruwe taal en het niet kalm en beheerst optreden. Naar het oordeel van het gerecht heeft verweerder op goede gronden deze gedragingen gekwalificeerd als plichtsverzuim, nu klager hiermee heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 47, tweede en derde lid van de Lma, en (artikel 2 derde lid, van) het Landsbesluit ambts- en geweldsinstructie politie. Gesteld noch gebleken is dat deze gedragingen niet aan klager toe te rekenen zijn. Verweerder is dan ook bevoegd klager daarvoor een disciplinaire straf op te leggen.
4.4
Ten aanzien van de aan klager verweten gedragingen onder A., C., D. en E. overweegt het gerecht als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is, tegenover de gemotiveerde ontkenning van klager, onvoldoende vast komen te staan dat klager deze gedragingen heeft gepleegd. Zo erkent klager dat hij met de professor van Xavier een praatje heeft gemaakt en dat hierbij ook mevrouw [naam X] ter sprake kwam, echter is naar het oordeel van het gerecht niet vast komen te staan dat klager expliciet contact heeft opgenomen met de professor om deze te informeren over de aanhouding van mevrouw [naam X]. Daarbij neemt het gerecht in het bijzonder in aanmerking dat vaststaat dat diverse media aanwezig waren tijdens de aanhouding van mevrouw [naam X] en een verklaring van de professor ontbreekt. Evenmin is vast komen te staan, dat klager “emotioneel is ontploft”, of “de controle over zijn emoties is kwijtgeraakt” tijdens de interactie tussen hem en mevrouw [naam X], nog daargelaten hoe deze gedragingen zijn te kwalificeren.
5. De vraag die vervolgens dient te worden beantwoord, is of de disciplinaire straf van ontslag evenredig is in verhouding tot de aard en de ernst van het gepleegde plichtsverzuim. Het gerecht beantwoordt deze vraag ontkennend. De gedragingen die zijn vast komen te staan (zie 4.2 en 4.3; het bezigen van ruwe taal en het niet kalm en beheerst optreden) en daarmee het plichtsverzuim is niet van zodanige aard en ernst dat oplegging van de zwaarste disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag is gerechtvaardigd. Ook niet als daarbij het eerder opgelegde voorwaardelijke strafontslag wordt meegewogen. Het gerecht hecht bovendien geen waarde aan de strafrechtelijke onderzoeken waarin klager als verdachte was aangemerkt, nu hij enkel in 2016 is veroordeeld tot een taakstraf ter zake van een feit gepleegd in 2012, terwijl de andere strafzaken zijn geëindigd in een vrijspraak, dan wel zijn geseponeerd. Dit geldt te meer nu deze strafrechtelijke onderzoeken reeds als strafverzwarende omstandigheden zijn meegenomen bij de oplegging van het voorwaardelijke strafontslag.
6. In het verlengde van hetgeen het gerecht hiervoor heeft overwogen, overweegt het gerecht over de tenuitvoerlegging van het bij landsbesluit van 1 februari 2021 gegeven voorwaardelijk ontslag als volgt. Omdat de gedragingen van klager die vast zijn komen te staan plichtsverzuim van slechts geringe aard en ernst opleveren, is het gerecht van oordeel dat deze gedragingen, een tenuitvoerlegging van het eerder opgelegde voorwaardelijke strafontslag niet rechtvaardigen.
7. Nu de disciplinaire straf van ontslag niet in stand kan blijven, komt het gerecht toe aan beoordeling van de subsidiaire ontslaggrond. De door de verweerder gestelde ongeschiktheid is gelegen in dezelfde gedragingen die aanleiding hebben gegeven tot de oplegging van het onvoorwaardelijk strafontslag. Voor zover op basis van het vaststaande plichtsverzuim twijfel is gerechtvaardigd of klager geschikt is voor de vervulling van zijn functie, is van belang dat volgens vaste rechtspraak van de CRvB (uitspraak van 3 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1098), waarbij het gerecht aansluit, van een ontslag wegens ongeschiktheid voor de functie anders dan wegens ziekte of gebreken in het algemeen niet eerder sprake kan zijn dan nadat de ambtenaar op zijn functioneren of gedrag is aangesproken en in de gelegenheid is gesteld dit te verbeteren. Dit uitgangspunt lijdt uitzondering indien de ambtenaar dusdanig blijk heeft gegeven niet over de vereiste eigenschappen, mentaliteit of instelling te beschikken, dat het bevoegd gezag zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het bieden van een verbeterkans niet zinvol is. Verweerder heeft het standpunt dat dat laatste zich in dit geval voordoet, onvoldoende gemotiveerd. Daarbij neem het gerecht mede in aanmerking dat een groot deel van de aan klager verweten gedragingen niet vast is komen te staan, en de gedragingen die vast zijn komen te staan, als plichtsverzuim van geringe aard en ernst zijn aan te merken. Bovendien hebben de gedragingen plaatsgevonden in de periode van de covid-pandemie, waarin met name politieambtenaren onder zeer stressvolle omstandigheden hebben moeten werken, waarbij hen bovendien kennelijk werd opgedragen om hardhandig op te treden tegen overtreders van de maatregelen die regelmatig werden afgekondigd ter bestrijding van Covid-19.
8. Het bezwaar is gegrond.
9. Verweerder zal worden veroordeeld in de proceskosten gevallen aan de zijde van klager, welke worden begroot op een bedrag van Afl. 1.400,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt Afl. 700,- wegingsfactor 1).

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar gegrond;
- vernietigt het landsbesluit van 8 februari 2023, no. 3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de door klager voor dit geding gemaakte kosten aan rechtskundige bijstand, begroot op Afl. 1.400,-.
Deze uitspraak is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 september 2023, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het beroepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.