ECLI:NL:OGAACMB:2023:24

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
13 maart 2023
Publicatiedatum
26 juni 2023
Zaaknummer
AUA202202628
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van ambtenaar in het kader van strafrechtelijke vervolging en inhouding van inkomen

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 13 maart 2023 uitspraak gedaan in het bezwaar van klager, de Gouverneur van Aruba, tegen een landsbesluit dat hem schorste in zijn ambt en zijn inkomen gedeeltelijk inhoudt. Klager, werkzaam bij de Dienst Gevangeniswezen Aruba, werd op 2 februari 2022 aangehouden op verdenking van mensensmokkel. Na zijn vrijlating op 23 maart 2022, bleef hij geschorst op basis van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht. Klager maakte bezwaar tegen de inhouding van zijn inkomen, die volgens verweerder gerechtvaardigd was vanwege de ernst van de beschuldigingen en de impact op de integriteit van zijn functie. Het gerecht oordeelde dat de schorsing op goede gronden was, maar dat de beslissing om het inkomen volledig in te houden na zes weken niet redelijk was. De onduidelijkheid over de voortgang van de strafrechtelijke vervolging en het ontbreken van een duidelijk disciplinair onderzoek maakten dat klager onevenredig in zijn belangen werd getroffen. Het gerecht verklaarde het bezwaar gegrond voor wat betreft de volledige inhouding van het salaris en bepaalde dat verweerder binnen drie maanden opnieuw moest beslissen over de inhouding van het salaris. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van de kosten van het geding, begroot op Afl. 1.400,-.

Uitspraak

Uitspraak van 13 maart 2023
Gaza nr. AUA202202628

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar als bedoeld in de
Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[Klager],

wonend te Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: de advocaat mr. P.M.E. Mohamed,
tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 29 juni 2022 no. 16 (bestreden landsbesluit), door klager ontvangen op 18 juli 2022, heeft verweerder besloten zoals hierna onder 1.5 vermeld.
Tegen het bestreden landsbesluit heeft klager op 11 augustus 2022 bezwaar gemaakt bij het gerecht.
Verweerder heeft op 22 november 2022 stukken ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 november 2022. Klager is verschenen en werd bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De uitspraak is nader bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

feiten

1.1
Klager is als ambtenaar werkzaam bij de Dienst Gevangeniswezen Aruba (DGA).
1.2
Op 2 februari 2022 werd klager aangehouden en in verzekering gesteld als verdachte van overtreding van artikel 2:154 van het Wetboek van Strafrecht (mensensmokkel).
1.3
Op 23 maart 2022 is klager in vrijheid gesteld.
1.4
Bij brief van 23 maart 2022 is aan klager de toegang tot alle dienstlokalen, -gebouwen, -terreinen en voertuigen van de DGA ontzegd voor de duur van zes weken. Bij brief van 5 mei 2022 is de toegangsontzegging met zes weken verlengd.
1.5
Bij het bestreden landsbesluit heeft verweerder besloten:
I. aan te tekenen dat klager op 3 februari 2022 werd aangehouden en op 11 februari 2022 in bewaring gesteld;
II. vast te leggen dat klager met ingang van 11 februari 2022 van rechtswege geschorst is op grond van artikel 88 lid 1 sub a van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma), voor de duur van de voorlopige hechtenis;
III. te bepalen dat klager, ongeacht de duur van de voorlopige hechtenis, met ingang van de dag na dagtekening van onderhavig besluit geschorst wordt op grond van artikel 87 sub a Lma voor de duur van de strafrechtelijke vervolging totdat er een einduitspraak is in de strafzaak en het bevoegd gezag een besluit heeft genomen over de disciplinaire strafoplegging;
IV. te bepalen dat, mocht de strafvervolging stopgezet worden, onmiddellijk aansluitend op het einde van de schorsing conform artikel 87 sub a Lma klager op grond van artikel 87 sub c Lma in het belang van de dienst geschorst wordt;
V. dat de onder punt IV genoemde schorsing conform artikel 87 sub c Lma zal duren tot op de dag waarop het bevoegd gezag een besluit heeft genomen omtrent de disciplinaire strafoplegging;
VI. vast te leggen dat het inkomen van klager met toepassing van artikel 89 lid 1 Lma tijdens de schorsing, bedoeld in punt II en III, voor één derde deel ingehouden wordt gedurende de periode van 11 februari 2022 tot en met 24 maart 2022 en te bepalen dat het inkomen met ingang van 25 maart 2022 volledig ingehouden wordt, zo lang de strafvervolging duurt.
bestreden landsbesluit
2. Aan het bestreden landsbesluit is ten grondslag gelegd dat tegen klager een disciplinair onderzoek is opgestart om te bepalen of hij zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. Gedurende de inbewaringstelling en de voorlopige hechtenis is klager van rechtswege geschorst. Verweerder acht het wenselijk dat klager geschorst blijft zolang de strafrechtelijke vervolging voortduurt. Aan klager wordt vooralsnog verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan mensensmokkel. De gedragingen van klager die tot deze verdenking hebben geleid hebben de waardigheid van zijn ambt en de reputatie van de dienst in bijzonder ernstige mate aangetast en ernstige schade toegebracht aan de maatschappij en het imago van het Land Aruba. Gelet hierop acht verweerder de inhouding op het inkomen van klager gerechtvaardigd.
bezwaargronden
3. Klager ontkent zich schuldig te hebben gemaakt aan plichtsverzuim en kan zich daarom niet verenigen met het bestreden landsbesluit. Daartoe betoogt hij - kort samengevat - dat een verdachte normaliter tot aan de strafzitting in voorlopige hechtenis blijft, dat hij al op 23 maart 2022 in vrijheid is gesteld en dat in strijd met de onschuldpresumptie geen rekening mee is gehouden dat hij de hem verweten feiten niet heeft gepleegd. Verder voert klager aan dat verweerder geen deugdelijke belangenafweging heeft gemaakt wat betreft de inhouding van zijn inkomen. Klager stelt in problemen te zullen komen met het betalen van zijn vaste lasten, nu niet vaststaat hoe lang de strafvervolging zal duren.
wettelijk kader
4.1
Ingevolge artikel 47 lid 1 van de Lma is de ambtenaar gehouden de plichten uit zijn ambt voortvloeiende nauwgezet en ijverig te vervullen en zich te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt.
4.2
Ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Lma kan de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege door het bevoegde gezag disciplinair worden gestraft.
4.3
Ingevolge artikel 87, van de Lma kan onverminderd het bepaalde in artikel 82, de ambtenaar door het bevoegde gezag worden geschorst in zijn ambt:
a. wanneer er een strafrechtelijke vervolging ter zake van misdrijf tegen hem wordt ingesteld;
b. (…)
c. in gevallen, waarin schorsing naar het oordeel van het daartoe bevoegde gezag wordt gevorderd door het belang van de dienst.
4.4
Ingevolge artikel 88, eerste lid, aanhef en onder a, van de Lma is de ambtenaar van rechtswege in zijn ambt geschorst indien hij zich in voorlopige hechtenis bevindt.
4.5
Ingevolge artikel 89, eerste lid, van de Lma, voor zover hier van belang, wordt tijdens de schorsing ingevolge artikel 87, onderdeel a, het inkomen voor één derde gedeelte ingehouden; na verloop van een termijn van zes weken kan een verdere inhouding, ook van het volle bedrag, plaats vinden. Het niet ingehouden gedeelte van het inkomen kan aan anderen dan aan de ambtenaar worden uitbetaald. Ingevolge het derde lid wordt het ingevolge het eerste lid ingehouden inkomen alsnog uitbetaald, indien de schorsing niet door een door de strafrechter opgelegde straf wordt gevolgd of ook indien en in zoverre op andere gronden alsnog tot uitbetaling wordt besloten.
beoordeling
5.1
In geschil is de vraag of verweerder op goede gronden heeft besloten om de schorsing van klager, nadat de voorlopige hechtenis is beëindigd, voort te zetten op de voet van artikel 87, aanhef en onder a, van de Lma en de inhouding als bedoeld in artikel 89, eerste lid, op klagers inkomen toe te passen. Het gerecht overweegt hierover als volgt.
5.2
Naar vaste jurisprudentie vindt het bevoegde gezag in een hem bekend geworden concrete verdenking van ernstig plichtsverzuim in het algemeen voldoende grond voor het treffen van een ordemaatregel, als aan de integriteit van de betrokken ambtenaar moet worden getwijfeld en het in hem te stellen vertrouwen zozeer is geschaad dat niet aanvaardbaar is dat hij zijn werk blijft doen (vergelijk de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep 7 maart 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ3512).
5.3
Verweerder is op grond van artikel 87, aanhef en onder a, van de Lma bevoegd klager vanwege de strafrechtelijke vervolging te schorsen. Gelet op klagers functie bij de DGA en aangezien hij strafrechtelijke wordt vervolgd wegens een ernstig misdrijf (mensensmokkel), heeft verweerder naar het oordeel van het gerecht gebruik kunnen maken van deze bevoegdheid. Niet gebleken is dat het openbaar ministerie heeft afgezien van de strafrechtelijke vervolging; klager wordt nog steeds verdacht van het plegen van dit strafbaar feit. De onschuldpresumptie noch het feit dat hij zich vanaf
23 maart 2022 niet langer in voorlopige hechtenis bevindt brengen mee dat verweerder geen gebruik heeft kunnen maken van zijn schorsingsbevoegdheid. Het gevolg hiervan is dat verweerder ingevolge artikel 89, eerste lid, van de Lma, een derde gedeelte van het inkomen van klager gedurende zes weken moest inhouden. Deze bepaling biedt het bevoegde gezag immers geen beoordelingsruimte om de persoonlijke omstandigheden van klager te betrekken bij de uitvoering daarvan. In zoverre is het bezwaar ongegrond.
5.4
Wat betreft de beslissing van verweerder om na verloop van zes weken het inkomen volledig in te houden, overweegt het gerecht als volgt. Deze beslissing is ook gebaseerd op voornoemd artikel. Daarin is bepaald dat na verloop van een termijn van zes weken een verdere inhouding, ook van het volle bedrag, kan plaats vinden. Toepassing van een verdere inhouding dient te worden aangemerkt als een discretionaire bevoegdheid van verweerder. De hantering van deze bevoegdheid kan door de rechter slechts terughoudend worden getoetst aan de hand van de vraag of verweerder na afweging van de daarvoor in aanmerking komende belangen redelijkerwijs tot de bestreden beslissing heeft kunnen komen.
5.5
Het gerecht is van oordeel dat verweerder in dit geval niet redelijkerwijs tot de beslissing heeft kunnen komen om het inkomen van klager vanaf 25 maart 2022 volledig in te houden zolang de strafvervolging duurt. Ter toelichting dient het volgende. Klager is sinds 23 maart 2022 op vrije voeten. Onduidelijk is op dit moment of klager strafrechtelijk zal worden gedagvaard en, zo ja, op welke termijn dat gaat plaatsvinden. Los daarvan is onduidelijk gebleven of een disciplinair onderzoek tegen klager loopt en, zo ja, in welk stadium dit zich bevindt. Dit betekent dat ook ten aanzien van een mogelijk op te leggen disciplinaire straf nu onduidelijkheid bestaat of die gaat plaatsvinden en wanneer. Dit alles maakt dat onvoldoende bepaald is gebleven hoe lang nog die volledige inhouding op het inkomen van klager zal voortduren. Op verweerder rust de plicht om bij disciplinaire trajecten met voortvarendheid te werk te gaan. Daarbij past niet dat de inhouding wordt gekoppeld aan het strafrechtelijk traject, waarvan op dit moment onduidelijkheid bestaat over de voortzetting daarvan. Naar het oordeel van het gerecht wordt klager als gevolg hiervan onevenredig in zijn belangen getroffen. Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat een deugdelijke belangenafweging heeft plaatsgevonden. In zoverre is het bezwaar gegrond. Het besteden landsbesluit zal op dit onderdeel nietig worden verklaard.
6. Het gerecht ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten van dit geding, welke begroot worden op Afl. 1.400,- (2x Afl. 700,-, wegingsfactor 1).

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar gegrond voor zover het betreft de bepaling dat de bezoldiging van klager met ingang van 25 maart 2022 volledig wordt ingehouden;
verklaart het bestreden landsbesluit van 29 januari 2021 no. [nummer] op dit punt nietig;
bepaalt dat verweerder binnen drie maanden na dagtekening van deze uitspraak opnieuw over de volledige inhouding van het salaris beslist, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
veroordeelt verweerder tot betaling van de door klager voor dit geding gemaakte kosten aan rechtskundige bijstand, begroot op Afl. 1.400,-.
Deze uitspraak is gegeven door mr. A.J. Martijn, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 maart 2023, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.