ECLI:NL:OGAACMB:2022:101

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
18 januari 2022
Publicatiedatum
5 juli 2023
Zaaknummer
CUR202203488
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N.M. Martinez
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Willekeurig verbreken van het dienstverband en de gevolgen voor ambtenarenrecht

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao op 18 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over het ontslag van klaagster, die in dienst was bij de Dienst Openbare Scholen (DOS). Klaagster was sinds 2016 arbeidsongeschikt, maar werd op 30 juni 2020 door de Arbodienst arbeidsgeschikt verklaard. Ondanks deze verklaring heeft klaagster haar werkzaamheden niet hervat, wat leidde tot een ontslagbesluit van de Regering van Curaçao per 1 oktober 2022 wegens willekeurig verbreken van het dienstverband. Klaagster heeft bezwaar gemaakt tegen dit ontslag en een verzoek om een voorziening bij voorraad ingediend.

Tijdens de zitting op 14 november 2022 heeft klaagster, bijgestaan door haar gemachtigden, haar standpunt toegelicht. De Regering was vertegenwoordigd door een jurist van de dienst. Klaagster stelde dat zij in afwachting was van een herkeuringstraject en dat zij niet in staat was om te werken vanwege gezondheidsklachten na een COVID-19 infectie. Het Gerecht heeft echter geoordeeld dat klaagster niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij met toestemming van de Arbodienst haar werkzaamheden niet heeft hervat. Het Gerecht heeft vastgesteld dat klaagster, ondanks herhaalde verzoeken van DOS om haar werkzaamheden te hervatten, niet is verschenen en geen arbeidsongeschiktheidsverklaring heeft ingediend.

Het Gerecht heeft geconcludeerd dat er voldoende evenredigheid bestaat tussen de ernst van de onttrekking aan de verplichtingen van het dienstverband en het ontslag. Het ontslagbesluit is in stand gebleven, en het bezwaar van klaagster is ongegrond verklaard. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van ambtenaren met betrekking tot hun arbeidsongeschiktheidsverklaringen en de gevolgen van ongeoorloofde afwezigheid.

Uitspraak

GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN CURAÇAO

Uitspraak
in de zaak van:

[Klaagster],

wonende in Curaçao,
klaagster,
gemachtigden: mrs. M.L.R. Fowler-Davelaar en B.L. Lie Atjam, beiden advocaat,
tegen

de Regering van Curaçao (de Regering),

verweerster,
gemachtigde: mr. S. Concincion-Quirindongo, jurist bij verweerster.

Procesverloop

Bij landsbesluit van 7 juli 2022 heeft verweerster klaagster met ingang van 1 oktober 2022 eervol ontslagen wegens het willekeurig verbreken van het dienstverband (het ontslagbesluit).
Daartegen heeft klaagster bezwaar gemaakt (zaaknummer CUR202203488) en een verzoek om een voorziening bij voorraad ingediend (zaaknummer CUR202204159).
Partijen hebben producties ingediend.
Het beroep is ter zitting van het Gerecht behandeld op 14 november 2022. Klaagster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigden. Namens de Regering is de gemachtigde verschenen, vergezeld door [X], medewerkster Human Resources bij de Dienst Openbare Scholen (DOS), een dienst van het Ministerie van Onderwijs, Wetenschap, Cultuur en Sport. Ter zitting heeft klaagster het verzoek om voorziening bij voorraad ingetrokken.

Overwegingen

wettelijk kader
1. Op grond van artikel 103, aanhef en onder h, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) kan de ambtenaar worden ontslagen op grond van het door hem willekeurig verbreken van het dienstverband.
feiten
2. Klaagster was in dienst van DOS als administratief medewerkster. Zij was vanaf 2016 arbeidsongeschikt totdat de arts van de Arbodienst (de arts) haar bij een medische controle op 30 juni 2020 arbeidsgeschikt heeft verklaard met ingang van 11 juli 2020. Klaagster was het niet eens met dat laatste en heeft de arts bij brief van 6 juli 2020 meegedeeld dat zij de arbeidsgeschiktheidsverklaring niet zal inleveren bij haar werkgever omdat zij van mening is dat deze niet correct is. Daarbij heeft zij de arts ook gevraagd wat ze moet doen met de die verklaring.
2.1.
Klaagster heeft in een aan de arts gerichte brief van 30 september 2020 verwezen naar een telefoongesprek dat zij met hem heeft gevoerd in augustus 2020 en sluit de brief af met de opmerking dat zij niet weet of ze voor medische controle moet blijven verschijnen bij de Arbodienst gedurende het traject van medische afkeuring en “mi ta tende” (vrij vertaald: ik hoor het wel).
2.2.
De arts heeft op beide brieven niet gereageerd. Klaagster heeft de verklaring van de arts dat zij ingaande 11 juli 2020 arbeidsgeschikt is niet ingediend bij haar werkgever en is niet gaan werken.
2.3.
DOS ontdekte in december 2021 dat klaagster geen arbeidsongeschiktheidsverklaringen van de Arbodienst heeft ingeleverd vanaf medio 2020 en ook niet werkzaam was. Naar aanleiding daarvan heeft DOS klaagster uitgenodigd voor een gesprek op 16 december 2021. Tijdens dat gesprek heeft klaagster verklaard dat zij van de arts had begrepen dat wegens de lange duur van haar arbeidsongeschiktheid een traject voor een medische herkeuring zou worden gestart. DOS heeft tijdens dat gesprek met klaagster afgesproken dat zij stukken op grond waarvan zou blijken dat ze met toestemming van de Arbodienst haar werkzaamheden niet heeft hervat en stukken met betrekking tot het herkeuringstraject bij DOS zou indienen. Doordat klaagster bedoelde stukken niet heeft ingediend, heeft DOS haar begin januari 2022 telefonisch verzocht om dat alsnog te doen. Klaagster heeft toen de eerder genoemde brieven van 6 juli 2020 en 30 september 2020 overgelegd, maar heeft geen stukken ingediend waaruit kon blijken dat ze met toestemming van de Arbodienst haar werkzaamheden niet heeft hervat. Klaagster heeft daarbij weer toegezegd dat ze bedoelde stukken zo snel mogelijk bij DOS zou indienen. Wegens het uitblijven daarvan heeft DOS op 24 januari 2022 weer telefonisch aan klaagster verzocht om die stukken in te dienen. Gedurende de maanden die hierna volgden heeft DOS klaagster herhaaldelijk gewezen op het feit dat zij een arbeidsongeschiktheidsverklaring moest overleggen omdat zij anders haar werkzaamheden moest hervatten. Klaagster deelde steeds mee dat ze in afwachting was van de Arbodienst en dat zodra ze bedoelde verklaring van de Arbodienst zou ontvangen ze deze aan DOS zou doen toekomen.
2.4.
Wegens het uitblijven van bedoelde arbeidsongeschiktheidsverklaring heeft het Hoofd van Dienst a.i. van DOS klaagster bij brief van 6 juni 2022 meegedeeld dat zij vanaf 10 juli 2020 ongeoorloofd afwezig was en haar opgedragen om met ingang van 8 juni 2022 haar werkzaamheden te hervatten omdat anders haar loon zou worden stopgezet en een ontslagtraject zou worden begonnen. Klaagster heeft zich niet gemeld op het werk met als reden dat ze met covid is besmet in mei 2022 en als gevolg daarvan nog gezondheidsklachten had. In een door haar overgelegde verklaring van haar huisarts is vermeld dat op 16 mei 2022 covid bij haar is geconstateerd en dat zij tot en met 25 mei 2022 in isolatie was.
2.5.
Het Hoofd van Dienst a.i. van DOS heeft klaagster bij brief van 15 juni 2022 de toegang ontzegd tot de terreinen en scholen van DOS.
2.6.
Verweerster heeft de uitbetaling van het loon van klaagster stopgezet. Het Gerecht heeft het door klaagster daartegen ingestelde beroep bij uitspraak van 29 augustus 2022 gegrond verklaard omdat de stopzetting niet op grond van een Landsbesluit is geschiedt.
2.7.
Aan het ontslagbesluit heeft verweerster ten grondslag gelegd dat klaagster haar dienstverband willekeurig heeft verbroken door na het einde van haar arbeidsongeschiktheid in juli 2020 na te laten haar werkzaamheden te hervatten en door dat evenmin te doen na daartoe op 6 juni 2022 schriftelijk te zijn gesommeerd (de sommatie).
beoordeling
3. De Raad van Beroep in Ambtenarenzaken, ECLI:NL:ORBAACM:2020:13, stelt ten aanzien van het ontslag op grond van willekeurige verbreking van het dienstverband voorop dat bij de toepassing van artikel 103, aanhef en onder h, van de Lma grote terughoudendheid dient te worden betracht. Aan die bepaling kan slechts toepassing worden gegeven wanneer met voldoende zekerheid vast staat dat betrokkene zich onttrekt aan de verplichtingen van het dienstverband, dit hem toe te rekenen valt en er evenredigheid bestaat tussen de ernst van die onttrekking en de zware maatregel van ontslag. Deze ontslaggrond kan in ieder geval niet worden toegepast in gevallen die in aanmerking zouden komen voor het zogeheten ongeschiktheidsontslag als gevolg van ziekte of gebrek of anderszins als geregeld bij artikel 103, eerste lid, aanhef en onder e of f, van de Lma (ongeschiktheidsontslagen).
3.1.
Uitgangspunt is dat alleen voor zover een ambtenaar arbeidsongeschikt wordt bevonden door de arts van de Arbodienst hij zijn werkzaamheden wegens ziekte niet behoeft te vervullen.
3.2.
Vast staat dat de arts klaagster arbeidsgeschikt heeft verklaard met ingang van 11 juli 2020 en dat hij, ondanks het verzoek daartoe van klaagster, niet op die beslissing is teruggekomen. Niet in geschil is dat klaagster mede uit hoofde van haar functie, immers een van haar taken was het bijhouden van de arbeidsongeschiktheidsverklaringen van werknemers, ermee bekend was dat een ambtenaar ongeoorloofd afwezig is als hij niet op het werk verschijnt en geen arbeidsongeschiktheidsverklaring van de arts van de Arbodienst overlegt. Toch heeft klaagster ondanks dat de arts niet is teruggekomen op zijn beslissing om haar met ingang van 11 juli 2020 arbeidsgeschikt te verklaren, haar werkzaamheden niet hervat. Klaagster had moeten begrijpen dat haar afwezigheid op het werk ongeoorloofd was. Wegens het ontbreken van een arbeidsongeschiktheidsverklaring met ingang van 11 juli 2020 was klaagster verplicht om haar werkzaamheden te hervatten. Indien zij desondanks meende dat er gegronde redenen waren om niet te verschijnen op haar werk dan had zij die met DOS moeten bespreken en mocht zij pas na daartoe van verweerster verkregen toestemming afwezig zijn op haar werk. Van een dergelijke toestemming was echter geen sprake.
3.3.
Voor zover klaagster heeft willen stellen dat zij haar werkzaamheden niet heeft hervat omdat zij van de arts had begrepen dat dat in verband met een mogelijke herkeuring niet hoefde, heeft zij die stelling niet aannemelijk gemaakt. Die stelling kan haar bovendien in het licht van het voorgaande niet baten. Het lag op haar weg om bij het uitblijven van een arbeidsongeschiktheidsverklaring van de arts te bewerkstelligen dat zij een beslissing zou krijgen van verweerster over de vraag of zij haar werkzaamheden al dan niet hoefde te hervatten.
3.4.
Zelfs indien klaagster naar aanleiding van gesprekken met de arts medio 2020 oprecht zou hebben gemeend dat zij in afwachting van een herkeuringstraject haar werkzaamheden niet hoefde te hervatten, had zij naar aanleiding van het gesprek met DOS van 16 december 2021 moeten begrijpen dat haar veronderstelling niet klopte. In plaats van haar werkzaamheden te hervatten heeft zij DOS toegezegd dat zij stukken zou overleggen ter dekking van haar afwezigheid. Dat terwijl zij niet over dergelijke stukken beschikte. Ook na haar mislukte pogingen begin 2022 om te bewerkstelligen dat de Arbodienst achteraf alsnog een arbeidsongeschiktheidsverklaring zou afgeven voor haar afwezigheid vanaf medio 2020 is klaagster niet gaan werken. Daar komt nog bij dat pas toen klaagster bij brief van 6 juni 2022 werd gesommeerd om haar werkzaamheden te hervatten zij heeft gemeld dat zij met covid besmet is geraakt in mei 2022. Klaagster heeft dus nagelaten om zich in mei 2022 ziek te melden bij de Arbodienst en een eventuele arbeidsongeschiktheidsverklaring bij DOS in te dienen. Klaagster lijkt het niet zo nauw te nemen met de regels.
3.5.
Hoewel het verweerster kwalijk kan worden genomen dat zij geen goede personeelsadministratie heeft gevoerd en daarom pas in december 2021 klaagster ging aanspreken over haar afwezigheid op de werkvloer vanaf medio juli 2020, kan die nalatigheid klaagster niet baten. Doorslaggevend daarbij is de houding van klaagster na het eerder genoemde gesprek van 16 december 2021. Klaagster heeft toen doen voorkomen alsof zij met stukken kon aantonen dat zij met goedvinden van de Arbodienst haar werkzaamheden niet heeft hervat, terwijl zij wist of moest begrijpen dat zij die goedkeuring niet had. Ook toen DOS klaagster wegens het uitblijven van de beloofde stukken herhaaldelijk heeft opgeroepen om te gaan werken, heeft zij dat nagelaten. De ongeoorloofde afwezigheid van klaagster op het werk kan haar daarom worden toegerekend. Het feit dat klaagster ondanks dat verweerster haar herhaaldelijk heeft opgeroepen om haar werkzaamheden te hervatten heeft nagelaten om een einde te maken aan haar ongeoorloofde afwezigheid op het werk maakt dat er voldoende evenredigheid bestaat tussen de ernst van die onttrekking en de zware maatregel van ontslag.
3.6.
De slotsom is dat het ontslagbesluit in stand kan blijven. Het bezwaar is ongegrond.
3.7.
Voor het toewijzen van proceskosten ziet het Gerecht geen grond.
Beslissing
Het Gerecht in Ambtenarenzaken:
-
verklaarthet bezwaar
ongegrond.
Aldus gedaan door mr. N.M. Martinez, rechter in ambtenarenzaken, en in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2023 in tegenwoordigheid van P.N.F. Pereira do Tanque, griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor beide partijen binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger of gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest, en in alle andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending van de uitspraak of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, hoger beroep open bij de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken. Zie titel IV hoofdstuk 1 van de RAr.