ECLI:NL:OGAACMB:2021:99

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
1 november 2021
Publicatiedatum
17 januari 2022
Zaaknummer
AUA202102023
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinair ontslag van een politieambtenaar wegens het doorspelen van geheime informatie aan een journalist

In deze zaak heeft de Gouverneur van Aruba bezwaar gemaakt tegen een disciplinaire straf van ontslag die aan haar was opgelegd. De zaak betreft het doorspelen van geheime politiële informatie aan een journalist door klaagster, een politieambtenaar. De Gouverneur had op 12 mei 2021 besloten om klaagster met onmiddellijke ingang te ontslaan, onder verwijzing naar artikel 83 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht. Klaagster heeft bezwaar gemaakt tegen dit ontslag, waarbij zij aanvoert dat zij het verweten plichtsverzuim niet heeft gepleegd en dat het ontslag onterecht is gebaseerd op een strafrechtelijke veroordeling die nog niet definitief is. Tijdens de zitting op 11 oktober 2021 is de zaak behandeld, waarbij klaagster en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de Gouverneur.

Het gerecht heeft vastgesteld dat klaagster zich schuldig heeft gemaakt aan het doorspelen van geheime informatie aan de journalist, wat in strijd is met haar geheimhoudingsplicht als politieambtenaar. De rechter oordeelt dat de gedragingen van klaagster zeer ernstig plichtsverzuim vormen, gezien de voorbeeldfunctie van politieambtenaren en de hoge eisen van integriteit die aan hen worden gesteld. Het gerecht heeft geoordeeld dat het ontslag niet onevenredig is, ondanks het langdurige dienstverband van klaagster en haar goede functioneren in het verleden. De rechter heeft het bezwaar van klaagster ongegrond verklaard en het ontslag bevestigd.

Uitspraak

Uitspraak van 1 november 2021
Gaza nummers AUA202102023

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar van:

[Klaagster],

wonend in Aruba,
KLAAGSTER,
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Kock,
tegen:

de Gouverneur van Aruba,

zetelende te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. Y.F.M. Kaarsbaan (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij Landsbesluit van 12 mei 2021, no. 11, heeft verweerder besloten klaagster met toepassing van artikel 83, eerste lid, aanhef en onder i, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) de disciplinaire straf van ontslag op te leggen, onder de bepaling dat de straf wegens het dienstbelang ook onmiddellijk ten uitvoer wordt gelegd en subsidiair, voor zover de hiervoor genoemde ontslaggrond komt te vervallen, aan klaagster, met toepassing van artikel 98, eerste lid, aanhef en onder f van de Lma, eervol ontslag te verlenen, zulks met ingang van vijf dagen na dagtekening van dit Landsbesluit.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden ontslagbesluit) heeft klaagster bezwaar gemaakt, door indiening van een bezwaarschrift op 21 juli 2021 bij dit gerecht.
De zaak is behandeld ter zitting van 11 oktober 2021, alwaar zijn verschenen klaagster bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd, en verweerder bij zijn gemachtigde voornoemd.

OVERWEGINGEN

De ontvankelijkheid

1.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: de La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken. Het derde lid van voornoemd artikel van de La bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, de indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking heeft kunnen kennis dragen.
1.2
Klaagster heeft haar bezwaarschrift na het verstrijken van de in artikel 41, eerste lid, van de La gestelde termijn ingediend. Gebleken is dat zij op 30 juni 2021 kennis heeft genomen van het bestreden ontslagbesluit, zodat het bezwaar is ingediend binnen de in artikel 41, derde lid, van de La gestelde termijn. Klaagster is derhalve ontvankelijk in haar bezwaar.
Standpunten van partijen
2.1
In het bestreden ontslagbesluit wordt klaagster – samengevat – verweten dat zij gedurende de jaren 2017 en 2018 meermalen en structureel politiële geheime informatie die zij uit hoofde van haar ambt heeft vernomen, heeft doorgespeeld aan een journalist. Hiermee heeft zij herhaaldelijk haar verplichting tot geheimhouding van hetgeen haar in haar ambt ter kennis is gekomen, geschonden. Verweerder heeft daarbij in aanmerking genomen dat klaagster als politieambtenaar een voorbeeldfunctie heeft en dat zij een ernstig tekort aan plichts- en normbesef heeft getoond en de grenzen van het toelaatbare heeft overschreden, zodat het vertrouwen in haar ernstig is geschaad. Verder heeft verweerder in aanmerking genomen dat klaagster strafrechtelijk is veroordeeld ter zake van schending ambtsgeheim, welk feit onverenigbaar is met het blijven uitoefenen van het ambt van politieambtenaar, dat klaagster met haar handelen de geloofwaardigheid van het KPA en het vertrouwen van de burgers in het KPA ernstig heeft beschadigd, en dat zij ook strafrechtelijke onderzoeken had kunnen bemoeilijken.
Geconcludeerd wordt dat klaagster zich niet heeft gedragen als een goed ambtenaar betaamt, dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim, en dat dit plichtsverzuim haar zwaar wordt aangerekend.
Gelet op de aard en ernst van het plichtsverzuim is klaagster niet meer binnen de dienst te handhaven, en is het wenselijk om haar de disciplinaire straf van ontslag op te leggen, aldus verweerder in het bestreden ontslagbesluit.
2.2
Klaagster kan zich niet verenigen met het haar gegeven (disciplinair) ontslag en heeft zich daarbij – samengevat – op het standpunt gesteld dat zij het haar verweten plichtsverzuim niet heeft gepleegd, dat het ontslag ten onrechte is gebaseerd op een strafrechtelijke veroordeling, nu deze nog geen kracht van gewijsde heeft, en dat de opgelegde straf van onvoorwaardelijk ontslag buitenproportioneel is, zodat de bestreden beslissing niet in stand kan blijven.
Ter onderbouwing van haar standpunt heeft klaagster het volgende aangevoerd.
Zij wordt verweten dat ze dienstgeheimen heeft gedeeld met anderen. Politieambtenaren hebben vaak te maken met gevoelige gegevens, maar hebben geen algeheel spreekverbod. Hetgeen zij met de journalist, een kennis van haar, heeft gedeeld is geen geheime informatie, nu deze informatie reeds was gepubliceerd, al dan niet via de woordvoerder van de politie. De door haar gedeelde niet geheime informatie had ook geen enkele invloed op enig politieel onderzoek. Hieruit volgt, aldus klaagster, dat er geen sprake is van een overtreding van de geheimhoudingsplicht. Het gaat hier hooguit om een lichtvaardig te kwalificeren overtreding, waardoor met een veel mildere straf kon worden volstaan. Verder heeft verweerder geen rekening gehouden met haar persoonlijke omstandigheden, zoals de omstandigheid dat zij een brandschone carrière heeft binnen het KPA en altijd naar tevredenheid van haar superieuren heeft gewerkt. In deze is onvoorwaardelijk ontslag dan ook niet evenredig, aldus klaagster.
Het geschil
3. In geschil is de vraag of verweerder op goede gronden heeft besloten klaagster (disciplinair) te ontslaan. Bij de beoordeling neemt het gerecht het volgende in aanmerking.
Het wettelijk kader
4. Ingevolge artikel 47, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) is de ambtenaar gehouden de plichten uit zijn ambt voortvloeiende nauwgezet en ijverig te vervullen en zich te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt.
Ingevolge artikel 62, eerste lid van de Lma, is de ambtenaar verplicht tot geheimhouding van hetgeen hem in zijn ambt ter kennis is gekomen, voor zover die verplichting uit de aard der zaak volgt of hem uitdrukkelijk is opgelegd.
Ingevolge artikel 82, eerste lid, kan de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege door het bevoegde gezag disciplinair worden gestraft. Ingevolgde het tweede lid omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
Ingevolge artikel 83, eerste lid, aanhef en onder i, kan de disciplinaire straf van ontslag worden toegepast.
Ingevolge artikel 85, eerste lid, wordt de straf, behalve die van schriftelijke berisping, niet ten uitvoer gelegd, zolang zij niet onherroepelijk is geworden, tenzij onmiddellijke tenuitvoerlegging naar het oordeel van de tot straffen bevoegden door het dienstbelang wordt gevorderd.
De feiten
5.1
Klaagster is bij Landsbesluit van 20 april 2004 no. 54, zoals gewijzigd bij Landsbesluit van 24 augustus 2012 no. 25, met ingang van 1 november 2003 aangesteld als ambtenaar in tijdelijke dienst voor de duur van de opleiding tot agent. Bij Landsbesluit van 11 juni 2007 no. 59 is zij in vaste dienst benoemd. Klaagster is laatstelijk met ingang van 1 juli 2012 bevorderd naar de rang van brigadier 1ste klasse.
5.2
Klaagster is werkzaam bij het Bureau Forensisch Technische Onderzoeken (BFTO) en verricht onderzoek naar sporen op een plaats delict.
5.2
Bij brief van 3 februari 2020 is klaagster de toegang ontzegd tot -kort gezegd- het werk, in verband met een tegen haar ingesteld strafrechtelijk en disciplinair onderzoek.
5.3
Uit het proces-verbaal van verhoor van klaagster van 4 februari 2020 blijkt dat klaagster bij de politie het volgende heeft verklaard.
Klaagster had in het verleden contact met [de journalist], journalist en vriend van haar. Zij heeft enkele keren informatie, via Whatsapp, met hem gedeeld. Het ging met name om haar persoonlijke mening over gebeurtenissen, en de informatie deelde zij pas met hem nadat deze al in de pers was verschenen. Gevoelige informatie die zij bij een plaats delict kreeg, heeft zij nooit met derden gedeeld. Als hij haar directe vragen stelde over een lopend onderzoek, gaf zij hem voor de lol verkeerde informatie. Ter zake van de moordzaak in De Vuyst, verklaarde klaagster dat zij onbewust informatie aan [de journalist] had weggegeven. Zij beaamt dat zij in andere gevallen ook informatie met [de journalist] heeft gedeeld, die zij niet mocht delen. Ze zag hem niet als een lid van de pers, maar als een persoon die ze vertrouwde en bij wie zij zich kon uiten. Zij heeft niets gevraagd noch ontvangen voor het verstrekken van die informatie. Zij weet dat ze fout heeft gehandeld, maar het was niet haar bedoeling om fout te handelen, en ze heeft spijt en schaamt zich voor wat zij onbewust heeft gedaan.
5.4
Uit whatsapp berichten tussen 4 en 10 november 2017 blijkt dat [de journalist] klaagster verschillende vragen stelt over de moordzaak in De Vuyst, zoals: waar en hoe het lichaam van het slachtoffer was aangetroffen en of haar ogen open of dicht waren, of zij bebloed was, of zij met touwen was vastgebonden, of zij anaal was verkracht, en of er een doek op haar hoofd lag, tevens of zij geschreeuwd zou hebben of heeft teruggevochten, over wie wat gezien of gehoord moest hebben en of dader of daders bekenden van het slachtoffer waren. Op verschillende van deze vragen geeft klaagster antwoord. Verder vraagt [de journalist] of er nog nieuws is, of klaagster nog iets wil toevoegen, of zij het woord psychopaat kunnen gebruiken en of het lichaam al was vrijgegeven.
Uit het whatsapp gesprek van 16 december 2017 blijkt dat klaagster en [de journalist] een verkeersongeluk, dat die nacht had plaatsgevonden, bespreken en dat klaagster details over het ongeluk aan [de journalist] doorgeeft.
Uit het whatsapp gesprek van 12 januari 2018 blijkt dat klaagster vragen van [de journalist] over een zelfmoordgeval te Mahuma beantwoordt (wie was het en welke arts kwam ter plekke), waarbij hij uitdrukkelijk zegt dat hij zijn nieuws wil actualiseren en dat klaagster veilig is.
Uit het whatsapp gesprek van 12 juni 2018 blijkt dat [de journalist] klaagster vragen stelt over een kluis die in Seroe Blanco is gevonden en dat zij onder andere zegt, dat de kluis leeg was maar dat hij dit niet moest vermelden.
5.5
Uit het proces-verbaal van verhoor van klaagster van 26 februari 2020 kan het volgende worden afgeleid.
Klaagster verklaart dat zij [de journalist] niet altijd correcte informatie gaf en dat zij informatie gaf die al in de pers was verschenen. Zo heeft zij in de De Vuyst-zaak geen informatie over aangetroffen cruciale sporen doorgegeven. Volgens klaagster heeft zij geen informatie met [de journalist] gedeeld, maar alleen gepraat over zaken, omdat zij hem meer als vriend zag en niet als een journalist.
Klaagster is tijdens het verhoor geconfronteerd met whatsapp gesprekken tussen haar en [de journalist] gevoerd op:
- 28 maart 2017 (inzake het onderzoek tegen destijds minister [de minister]), waarin hij haar vraagt om het een en ander voor hem na te gaan voor 11.30uur en waarin zij zegt dat het een onderzoek van de RST is;
- 11 mei 2017 waarin hij vragen stelt over een incident wat net had plaatsgevonden, waarin klaagster zegt dat “hij” helemaal niet meewerkt, dat “wij” niet weten wat er precies gebeurd is, dat de familie in huis een ravage heeft aangetroffen en dat ze de eigenaar niet kunnen vinden, maar dat hij later aankwam en deed alsof er niets was gebeurd;
- 21 mei 2017 waarin hij haar vraagt om hem iets te geven, en zij antwoordt dat er drie schoten drive by zijn gehoord, dat het om een zwarte auto gaat en dat het slachtoffer meer dan 2 keer is geraakt, dat het slachtoffer nog niet was geïdentificeerd en dat verschillende mensen vier schoten hadden gehoord. Klaagster verklaart dat zij hier geen correcte informatie had doorgegeven, omdat er ongeveer 7 keer was geschoten, het niet om een zwarte auto ging en geen sprake was van drive by;
- 2 juni 2017 waarin zij spreken over een ongeluk dat had plaatsgevonden in Paradera en over een incident te Seroe Biento, waarbij klaagster te kennen geeft dat via de CP doorgegeven was dat er was geschoten en dat de man die was gevlucht een bekende was;
- 4 juli 2017 waarin klaagster informatie doorgeeft over het incident dat op 3 juli 2017 had plaatsgevonden waarbij politieambtenaar [persoon X] kwam te overlijden, met name welke collega er nog bij was, met wat voor soort blok [persoon X] was geslagen, dat de dader ‘speciaal’ was en dat hij eenmaal in de rug was geraakt met een kogel;
- 27 augustus 2017 waarin hij haar vraagt om hem iets te geven over wat er bij American Bar zou zijn gebeurd. Zij antwoordt dat volgens een melding een grote vechtpartij had plaatsgevonden en dat er geschoten zou zijn, maar dat de politie niemand ter plaatse had aangetroffen. Er was ter plaatse wel veel bloed. Ook zijn er flessen, stenen en sporen aangetroffen. Volgens klaagster was er meer aangetroffen en is een getuige gehoord, maar deze informatie heeft zij niet doorgegeven aan [de journalist];
- 2 september 2017 waarin hij zegt dat zij hem is vergeten;
- 9 september 2017 waarin hij vraagt om informatie “off the records” en waar het slachtoffer in het huis lag en zei antwoordt dat het slachtoffer op de tweede verdieping in de ingang lag met de deur open en dat een buurman/buurvrouw het slachtoffer had gevonden;
- 21 juni 2018 waarin zij spreken over een vermoedelijke zelfdoding in het ziekenhuis, en [de journalist] haar enkele stemberichten laat horen waarin gezegd wordt dat “Forensisch zelf gekomen was” en zei te kennen geeft dat zij er niet was en hem vraagt om dit stil te houden, omdat “ze erachter zullen komen dat ik het ben”;
- 20 augustus 2018 waarin zij zegt dat [persoon Y] dood is, dat zijn lichaam in beslag is genomen, dat de kogel hem in zijn lies heeft geraakt en hem niet direct heeft gedood, maar dat “wij” denken dat hij vanwege de slechte zorg is overleden;
- 26 augustus 2018 waarin hij haar een afbeelding stuurt van politieauto’s bij een pand en haar vraagt of zij erbij was. Zij antwoordt “ja en nee”. Zij was niet bij het plaats delict maar wel waar men het lijk had gebracht. Ze geeft aan dat ze niet begrijpt waarom er zoveel drama is gemaakt, omdat zij niets afwijkends of raars aan het lichaam had gezien.
5.6
Bij Landsbesluit van 31 maart 2020 is klaagster met ingang van die datum in haar ambt geschorst tot op de dag waarop het bevoegd gezag een besluit heeft genomen omtrent de disciplinaire strafoplegging.
5.7
Bij brief van 25 juni 2020 is klaagster in de gelegenheid gesteld zich omtrent het haar verweten gedrag te verantwoorden. Klaagster heeft zich bij brief van 29 juli 2020 verantwoord.
5.8
Bij het bestreden ontslagbesluit is aan klaagster primair met onmiddellijke ingang de disciplinaire straf van ontslag opgelegd. Subsidiair, voor zover die ontslaggrond komt te vervallen, is aan haar eervol ontslag verleend, zulks met ingang van 29 januari 2020.
De beoordeling
6.1
Ter beantwoording ligt als eerste voor de vraag of klaagster zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim.
6.2
In navolging van de Raad stelt het gerecht voorop dat het in het ambtenarentuchtrecht niet om strafbare feiten gaat, maar om deugdelijk vastgestelde gegevens en overtuiging ten aanzien van plichtsverzuim. Volgens vaste rechtspraak gelden in het ambtenarentuchtrecht niet de strikte bewijsregels die in het strafrecht van toepassing zijn. Wel geldt dat op basis van de beschikbare, deugdelijke vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan. Het bestuursorgaan moet in het kader van een disciplinair onderzoek zelfstandig de feiten onderzoeken die tot het treffen van een disciplinaire maatregel aanleiding kunnen geven. Daarbij kan onder omstandigheden gebruik worden gemaakt van uit een strafrechtelijk onderzoek naar voren komende gegevens. (zie bijvoorbeeld RvBAz van 20 juni 2018, ECLI:NL:ORBAACM:2018:9; CRvB van 15 september 2011,
LJNBT1997)
6.3
Gelet hierop faalt het betoog van klaagster, dat er geen sprake kan zijn van plichtsverzuim omdat het strafvonnis, waarbij zij ter zake van schending van ambtsgeheim is veroordeeld, nog niet definitief is zodat verweerder daaruit niet de conclusie mag trekken dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan de haar verweten gedragingen.
6.4
Naar het oordeel van het gerecht volgt uit de beschikbare gegevens zoals hierboven weergegeven, met name haar eigen verklaringen tijdens het verhoor bij de politie en de whatsappberichten, in onderling verband en samenhang bezien, dat klaagster zich in de periode gelegen tussen 28 maart 2017 en 26 augustus 2018 meermalen schuldig heeft gemaakt aan het doorspelen van geheime politiële informatie aan een journalist.
Dat klaagster die informatie onbewust heeft doorgegeven, dan wel dat het geen geheime informatie betrof omdat het ging om informatie die reeds bekend was gemaakt, dan wel dat zij haar eigen mening over bepaalde incidenten gaf, of dat zij [de journalist] meer als vriend zag en niet als journalist, volgt niet uit de beschikbare gegevens. Overigens acht het gerecht dit ook niet aannemelijk. Uit de vele whatsappgesprekken tussen klaagster en [de journalist] blijkt immers duidelijk, dat hij haar als journalist vroeg om informatie die zij uit hoofde van haar functie als politieambtenaar werkzaam bij het BFTO had, en dat zij zijn (geheime) contactpersoon bij de politie was.
6.5
Nu klaagster geen informatie over lopende politiële onderzoeken aan derden, en zeker niet aan de pers, mocht geven, heeft verweerder deze gedragingen terecht aangemerkt als zeer ernstig plichtsverzuim. Verweerder was dan ook bevoegd om klaagster disciplinair te straffen. Dat deze gedragingen klaagster niet kunnen worden toegerekend, is niet gebleken.
7. Met betrekking tot de vraag of de opgelegde straf evenredig is aan het vastgestelde plichtsverzuim overweegt het gerecht dat verweerder, gelet op de voorbeeldfunctie van politieambtenaren, en de hoge eisen van integriteit en betrouwbaarheid die aan hen gesteld mogen worden, erop moet kunnen vertrouwen dat zij hun verplichtingen nauwgezet naleven. Van een ambtenaar in het algemeen, maar van een politieambtenaar in het bijzonder, mag worden gevergd dat hij zich houdt aan zijn ambtelijke geheimhoudingsplicht. De gedragingen van klaagster, met name het aan een journalist doorspelen van politiële informatie in lopende strafrechtelijke onderzoeken die zij uit hoofde van haar ambt heeft bekomen, terwijl zij geen persvoorlichter of woordvoerder van het KPA is, stroken niet met haar verplichtingen en maken dat aan haar integriteit kan worden getwijfeld. Verder overweegt het gerecht dat verweerder op goede gronden heeft laten meewegen dat klaagster met haar handelen de geloofwaardigheid van het KPA en het vertrouwen van de burgers in het KPA ernstig heeft beschadigd, en dat zij ook strafrechtelijke onderzoeken had kunnen bemoeilijken.
8. Het gerecht is daarom van oordeel dat er sprake is van plichtsverzuim dat zó ernstig is dat, alle omstandigheden in aanmerking genomen, de disciplinaire straf van ongevraagd ontslag daaraan niet onevenredig is. Dat klaagster een langdurig dienstverband heeft waarin zij overigens goed heeft gefunctioneerd, maakt dit niet anders.
9. Het gerecht is voorts van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft besloten het ontslag op de voet van artikel 85, eerste lid van de Lma, onmiddellijk ten uitvoer te leggen.
10. Het voorgaande leidt verder tot de slotsom dat het bezwaar ongegrond dient te worden verklaard.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, ambtenarenrechter, en wordt geacht in het openbaar te zijn uitgesproken ter zitting op 1 november 2021, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen de uitspraak op het verzoek ex artikel 94 van de Landsverordening ambtenrenrechtspraak staat geen voorziening open.
Tegen de uitspraak op het bezwaar ex artikel 35 van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het beroepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.