ECLI:NL:OGAACMB:2018:1

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
8 januari 2018
Publicatiedatum
10 januari 2018
Zaaknummer
GAZA nr. AUA201700761
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het verzoek om uitbetaling van niet genoten vakantie- en atv-dagen door een ambtenaar

In deze zaak heeft klaagster, werkzaam als kassier bij de dienst Servicio di Impuesto y Aduana, een verzoek ingediend bij de minister van Financiën en Overheidsorganisatie om compensatie voor niet genoten vakantie- en atv-dagen. Klaagster is sinds 28 maart 2011 arbeidsongeschikt door een schietincident. De minister heeft het verzoek afgewezen, waarop klaagster bezwaar heeft gemaakt. Het gerecht heeft de zaak op 13 november 2017 behandeld.

Het gerecht oordeelt dat er geen wettelijke grondslag is voor de uitbetaling van niet genoten vakantie- en atv-dagen. De ATV-regeling biedt geen mogelijkheid voor uitbetaling van niet genoten atv-dagen, wat het gerecht niet onredelijk acht. Klaagster heeft ook aangevoerd dat zij ongelijk wordt behandeld ten opzichte van adspirant-agenten die wel compensatie kunnen krijgen. Het gerecht stelt echter dat het niet de taak van de rechter is om formele wetgeving te toetsen op billijkheid, en dat het verschil in behandeling gerechtvaardigd is.

Het gerecht concludeert dat klaagster geen aanspraak kan maken op de niet genoten vakantie- en atv-dagen, en verklaart het bezwaar ongegrond. De uitspraak is gedaan door mr. W.C.E. Winfield op 8 januari 2018, en partijen hebben het recht om binnen dertig dagen hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

Uitspraak van 8 januari 2018
GAZA nr. AUA201700761
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het bezwaar van:
[klaagster],
wonende in Aruba,
KLAAGSTER,
gemachtigde: de heer K.J.D. Vis,
gericht tegen:
de minister van Financiën en Overheidsorganisatie,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. M.M. Meaux (DRH).

1.PROCESVERLOOP

Bij brief van 4 september 2015 heeft klaagster de minister van Financiën en Overheidszaken verzocht om compensatie van haar niet genoten vakantie- en atv-dagen.
Bij brief van 11 april 2017 heeft de minister aan klaagster te kennen gegeven dat haar verzoek niet wordt ingewilligd en dat de niet genoten vakantie- en ATV-dagen niet betaalbaar worden gesteld.
Daartegen heeft klaagster op 10 mei 2017 bezwaar gemaakt. Op 6 juli 2017 heeft verweerder een contramemorie ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 november 2017, waar partijen vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigden zijn verschenen.
Uitspraak is bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Het gerecht gaat uit van de volgende feiten. Klaagster is vanaf het jaar 2007 als kassier werkzaam bij de dienst Servicio di Impuesto y Aduana (thans genaamd Departamento di Impuesto). Vanaf 28 maart 2011 is zij onafgebroken arbeidsongeschikt als gevolg van een schietincident waardoor zij verlamd is geraakt. Klaagster heeft bij brief van 7 september 2015 aan verweerder verzocht om compensatie van de niet genoten vakantie- en atv-dagen. Verweerder heeft het verzoek van klaagster opgevat als een verzoek om de niet genoten vakantie– en atv-dagen betaalbaar te doen stellen en heeft dit verzoek niet ingewilligd.
2.2
Verweerder heeft naar het oordeel van het gerecht het schrijven van klaagster gelet op de inhoud en strekking daarvan terecht opgevat als een verzoek om uitbetaling van de niet genoten vakantie-en atv- dagen. Het gerecht overweegt hierover als volgt.
2.2.1
Voor de uitbetaling van niet genoten vakantie-en atv-dagen aan klaagster bestaat geen wettelijke grondslag. Op basis van begunstigend beleid (circulaire van 21 juli 2008 (DPO/540/08) kunnen aan ambtenaren waarvan het dienstverband wordt beëindigd in bepaalde gevallen de niet genoten vakantiedagen worden uitbetaald. In het beleid is vermeld dat belanghebbende daartoe – door tussenkomst van het desbetreffende diensthoofd – een verzoek moet richten aan de desbetreffende minister. In het onderhavige geval is van beëindiging van het dienstverband geen sprake. De minister van financiën, die in deze bevoegd is, heeft naar het oordeel van het gerecht op goede gronden het verzoek om uitbetaling niet ingewilligd.
2.2.2
De aanspraak op atv-dagen is gebaseerd op de buitenwettelijke ATV-regeling. De arbeidstijdverkorting dient ter (gedeeltelijke) compensatie van in het verleden niet genoten indexering van de bezoldiging van ambtenaren. Het gerecht merkt hierbij op dat het betoog van klaagster dat de atv-dagen ingevolge artikel 43 Landsverordening materieel ambtenarenrecht ook bij landsverordening moeten worden geregeld niet juist is aangezien de atv-dagen niet als verlofdagen in de zin van voormelde bepaling kunnen worden aangemerkt. De ATV-regeling biedt niet de mogelijkheid van uitbetaling van niet genoten atv-dagen. Het gerecht acht dit op zichzelf niet onredelijk. Het verzoek om uitbetaling is dan ook terecht geweigerd.
2.3
Klaagster heeft voorts aangevoerd dat de beslissing moet worden vernietigd omdat zij daarmee ongunstiger, althans niet gelijk wordt behandeld als adspirant-agenten die
- volgens artikel 20 b van de Landsverordening vakantie en vrijstelling van dienst ambtenaren (Lvvda) - wel compensatie in de vorm van een geldelijke vergoeding van de niet genoten vakantiedagen kunnen krijgen. Ook stelt zij dat de beslissing in strijd is met artikel 1 van de Staatsregeling. Het gerecht overweegt hierover als volgt. Het staat de rechter niet vrij om formele wetgeving te toetsen op haar innerlijke waarde of billijkheid. De rechter treedt ook niet in de verenigbaarheid van de landsverordeningen met de Staatsregeling behoudens indien de klassieke grondrechten in het geding zijn of internationaal recht met rechtstreekse werking. Naar het oordeel van het gerecht is dat hier niet het geval. Het verschil in behandeling van adspirant-agenten houdt immers verband met de plaatsing van betrokkenen aan de politieopleidingsschool waardoor zij niet meer in staat zijn de niet genoten vakantiedagen op te nemen. Deze klachten treffen daarom geen doel.
2.4
Ten overvloede overweegt het gerecht het volgende.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Lvvda heeft de ambtenaar per kalenderjaar aanspraak op vakantie met behoud van vol inkomen op de voorwaarden en met inachtneming van de regelen, gesteld in dit hoofdstuk.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Lvvda wordt, voor zover aan de ambtenaar in een kalenderjaar het hem volgens dit hoofdstuk toekomende aantal vakantiedagen niet is verleend, hem de niet genoten vakantie in het daaropvolgend kalenderjaar aaneengesloten verleend.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel, verliest de ambtenaar, behoudens het bepaalde in artikel 7, zijn aanspraak op het door hem niet genoten aantal vakantiedagen, betrekking hebbende op het kalenderjaar, voorafgaande aan het afgelopen kalenderjaar.
2.4.1
Het gerecht stelt voorop dat een situatie zoals voorzien in artikel 7 Lvvda zich hier niet voordoet. Op basis van de wettelijke regeling verliest klaagster elk jaar dat zij arbeidsongeschikt is, de aanspraak op de door haar niet genoten vakantiedagen die betrekking hebben op het kalenderjaar daaraan voorafgaand. De omstandigheid dat klaagster de vakantiedagen wegens arbeidsongeschiktheid niet in heeft kunnen opnemen, zet - anders dan klaagster heeft betoogd - de toepasselijkheid van artikel 6, tweede lid, van de Lvvda niet opzij.
2.4.2
Volgens de ATV-regeling kunnen onder voorwaarden niet gedurende het lopend jaar opgenomen atv-dagen eenmalig worden overgeheveld naar het daarop volgende jaar waarna zij – indien niet opgenomen – komen te vervallen.
2.4.3
Klaagster heeft gelet op het voorgaande geen aanspraak op de niet genoten vakantie- en atv-dagen. Indien klaagster haar werkzaamheden hervat, kan zij aanspraak maken op de vakantie-en atv-dagen van het lopende jaar en die van het voorgaande jaar.
2.5
Uit het voorgaande volgt dat het bezwaar ongegrond is.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. W.C.E. Winfield, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 januari 2018 in aanwezigheid van de griffier.
Ieder der partijen is bevoegd tegen een door het gerecht genomen met redenen omklede eindbeslissing als bedoeld in artikel 89, hoger beroep in te stellen (art. 97, eerste lid, La).Het hoger beroep wordt ingesteld binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger dan wel gemachtigde bij de uitspraak tegenwoordig is geweest, en in de andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending of terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, welke dag bij toezending aan de voet van het afschrift en bij terhandstelling op het ontvangstbewijs wordt vermeld (art. 98, eerste lid, La).
Het hoger beroep wordt ingesteld door een beroepschrift aan de raad in te zenden ter griffie van die raad te Oranjestad (art. 98, tweede lid, La).