ECLI:NL:OGAACMB:2021:90

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
13 september 2021
Publicatiedatum
25 oktober 2021
Zaaknummer
AUA202100229
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over asielaanvraag en overschrijding van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft appellant, de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie, op 3 februari 2019 asiel aangevraagd. Na het uitblijven van een beslissing op deze aanvraag heeft appellant op 4 mei 2019 bezwaar gemaakt. Op 22 januari 2021 heeft verweerder het bezwaarschrift van appellant niet-ontvankelijk verklaard, omdat er inmiddels een beslissing was genomen op de asielaanvraag. Appellant heeft hiertegen op 28 januari 2021 beroep ingesteld bij het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, dat op 13 september 2021 uitspraak deed.

Tijdens de zitting op 28 juni 2021 heeft appellant schadevergoeding gevorderd vanwege de overschrijding van de redelijke termijn, zoals vastgelegd in artikel 6 van het EVRM. Appellant stelde dat de procedure meer dan twee jaar had geduurd, wat volgens hem een overschrijding van de redelijke termijn betekende. Verweerder betwistte dat appellant procesbelang had, aangezien er inmiddels een beslissing was genomen op de asielaanvraag.

Het Gerecht oordeelde dat appellant geen procesbelang had bij het beroep, maar dat er wel recht bestond op immateriële schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. Het Gerecht concludeerde dat de redelijke termijn met ruim vier maanden was overschreden en veroordeelde verweerder tot betaling van Afl. 500,- als schadevergoeding en Afl. 700,- voor de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door mr. drs. M.M. de Werd en is openbaar uitgesproken op 13 september 2021.

Uitspraak

Uitspraak van 13 september 2021
Lar nr. AUA202100229

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Appellant],

wonende in Aruba,
APPELLANT,
gemachtigde: drs. M.L. Hassell,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE, VEILIGHEID EN INTEGRATIE,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: J.M. Harewood (DIMAS).

PROCESVERLOOP

Op 3 februari 2019 heeft appellant bij verweerder asiel aangevraagd.
Tegen het uitblijven van een beslissing op deze aanvraag heeft appellant op 4 mei 2019 bezwaar gemaakt.
Bij beslissing van 22 januari 2021 (de bestreden beslissing) heeft verweerder het bezwaarschrift van appellant niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de bestreden beslissing heeft appellant op 28 januari 2021 beroep ingesteld bij dit gerecht.
Het beroep is behandeld ter zitting van maandag 28 juni 2021. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Uitspraak is (nader) bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Feiten

1.1
Appellant heeft op 3 februari 2019 bij verweerder asiel aangevraagd.
1.2
Tegen het uitblijven van een beslissing op deze aanvraag heeft appellant op 4 mei 2019 bezwaar gemaakt.
1.3
Op 21 januari 2021 heeft verweerder de asielaanvraag van appellant afgewezen.
1.4
Op 22 januari 2021 heeft verweerder het bezwaarschrift van appellant niet-ontvankelijk verklaard, omdat er inmiddels een beslissing is genomen op de asielaanvraag van appellant.
Standpunten van partijen
2.1
In beroep vordert appellant schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Hiertoe stelt appellant dat hij op 4 mei 2019 bezwaar heeft gemaakt, dat verweerder op 22 januari 2021 een beslissing op bezwaar heeft genomen en dat het gerecht pas na de redelijke termijn van twee jaar uitspraak zal doen. Hierdoor is volgens appellant de redelijke termijn met minstens twee maanden overschreden. Die overschrijding dient aan verweerder te worden toegerekend. Tevens verzoekt appellant de proceskosten te vergoeden.
2.2.
Verweerder stelt dat appellant geen procesbelang heeft bij het onderhavige beroep. Het bezwaarschrift was gericht tegen het uitblijven van een beslissing op zijn asielaanvraag. Verweerder heeft inmiddels een beslissing genomen op de asielaanvraag van appellant en het bezwaarschrift daarom niet-ontvankelijk verklaard. Tevens stelt verweerder dat appellant slechts een geldbedrag heeft genoemd dat hij graag vergoed zou willen zien, maar geen feitelijk geleden schade aannemelijk heeft gemaakt.
Beoordeling
3. Het gerecht is van oordeel dat appellant geen procesbelang heeft bij het ingestelde beroep en overweegt daartoe als volgt. Appellant heeft geen beroepsgronden aangevoerd die met zich brengen dat verweerder bij de bestreden beslissing tot een ander dictum dan niet-ontvankelijkverklaring had moeten komen. Het gerecht wordt niet verzocht een inhoudelijk oordeel over de bestreden beslissing te geven, maar wordt slechts verzocht verweerder te veroordelen tot schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn en vergoeding van de proceskosten voor de beroepsprocedure.
4.1
Ten aanzien van dat verzoek tot immateriële schadevergoeding stelt het gerecht voorop dat op die vergoeding ook recht bestaat indien, zoals hier, appellant bij het ingestelde beroep geen procesbelang (meer) heeft. In dat geval heeft de appellant (bij toekenning van een immateriële schadevergoeding) tevens recht op een proceskostenvergoeding. Het gerecht verwijst hiervoor naar de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 16 maart 2021 (ECLI:NL:OGHACMB:2021:66). Het Hof heeft verder in deze uitspraak overwogen dat de redelijke termijn voor een procedure in zaken waarin sprake is van bezwaar, beroep en hoger beroep in beginsel niet is overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar in beslag heeft genomen. Heeft de totale procedure in bezwaar, beroep en hoger beroep langer dan vier jaar geduurd, dan dient vervolgens per instantie te worden bezien of sprake is van een langere behandelingsduur dan gerechtvaardigd, waarbij de verschillende instanties in beginsel binnen de volgende termijnen zouden moeten worden afgerond: bezwaar een half jaar, beroep anderhalf jaar en hoger beroep twee jaar, terwijl doorgaans de behandelingsduur in de rechterlijke fase in haar geheel niet te lang is, als deze niet meer dan drie en een half jaar heeft geduurd. Uit deze uitspraak vloeit ook voort dat indien bij de rechter in eerste aanleg wordt geklaagd over overschrijding van de redelijke termijn, die rechter bij de beoordeling daarvan moet uitgaan van een termijn van twee jaar (een half jaar plus anderhalf jaar). Het gerecht merkt
4.2
Vast staat dat appellant op 4 mei 2019 bezwaar heeft gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing op zijn asielaanvraag. Heden (13 september 2021) heeft het gerecht (eind)uitspraak gedaan. De behandeling van het bezwaar en het beroep heeft daarmee twee jaar en (ruim) vier maanden geduurd. Dit betekent dat de redelijke termijn is overschreden met (ruim) vier maanden. Die overschrijding komt geheel voor rekening van verweerder. Voor de vaststelling van de hoogte van het bedrag aan immateriële schadevergoeding bij overschrijding van de redelijke termijn gaat het gerecht uit van een tarief van Afl. 500,- per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. Verweerder zal worden veroordeeld tot vergoeding van de door appellant geleden immateriële schade van Afl. 500,-.
4.3
Verweerder zal, nu het gerecht grond aanwezig acht voor toekenning van immateriële schadevergoeding als gevolg van overschrijding van de redelijke termijn, worden veroordeeld in de proceskosten. De proceskostenvergoeding kan worden berekend op Afl. 700,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt Afl. 700,-, wegingsfactor 0,5).

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
veroordeelt verweerder tot vergoeding van immateriële schade van Afl. 500,-;
veroordeelt verweerder tot betaling van de door appellant voor dit geding gemaakte kosten aan rechtskundige bijstand, begroot op Afl. 700,-,
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beslissing is gegeven door mr. drs. M.M. de Werd, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 september 2021, in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de dag van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.